Spolia mundi
(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend
[pagina 75]
| |
ModónnocGa naar voetnoot*Abt Wilfried sprak: de Kelt wordt oud;
En toen zijn geest ging dolen
Werd hem der bijen zorg vertrouwd,
Der bloemen schat bevolen;
En wachtend op de grote trek
Zocht zich de Kelt een hoge plek
Met zijn gelaat naar Durrow.
Daar zit Modónnoc op zijn steen
Bij bloemen en bij bijen
En tuurt over een water heen;
Zijn grote ogen schreien:
O, Land van Durrow, Kells en Moen
Mijn lamp dooft snel maar eeuwig groen
Blijft mijne hoop op Durrow.
De wind wuift in zijn sneeuwwit haar;
Hij hoort de wilde zwanen
Die avond zich aan avond zwaar
Een weg naar Durrow banen:
Wie wijst de zwaan van Flowers-Hill
De Shannon waar hij slapen wil
In 't groene land van Durrow?
Een uil zit snorrend in een vlier
En spint uit glans en geuren
Van water, weigras, mos en wier
Rond hem een vreemd gebeuren:
De Shannon kabbelt aan zijn voet
En zingt de Kelt de avondgroet
Van 't groene land van Durrow.
| |
[pagina 76]
| |
Zijn baard groeit om Modónnoc toe -
Een Seraph of een Sater? -
En uit zijn kleed steekt bleek en moe
Een been in 't koele water:
Hoe vindt zijn ziel haar smalle til,
Zijn lijf een graf bij Colomb-Kill
In 't groene land van Durrow?
Soms wil zijn hand de schimmelkop
Der oude merrie strelen;
Die draaft en drijft de vlinders op
Die op de weiden spelen
Tot, wit in wit en mist in mist,
Weer de avond man en paard verwist
En 't groene land van Durrow.
Dan staat en slaapt het dier en stampt
En staat allengs bevrozen
In 't licht dat uit de wilgen dampt,
Al schuim en wilde rozen;
En op zijn rug zit recht en stil
De hoge schim van Colomb-Kill
Uit 't groene land van Durrow.
Eens nog heeft hij zijn harp omvat;
Toen sprongen al haar snaren:
Het diepste leed is immer wat
Geen lied kan openbaren;
De harp brak van haar gouden voet
En uit haar snaren vloeide bloed -
Het bloed der ziel van Durrow.
| |
[pagina 77]
| |
En toen hij stierf zoals hij zat
Met dauw en licht bedropen,
Bleven zijn ogen groot en nat
Naar Kells en Durrow open;
De maan, die nacht met vuur gevlekt,
Hield schreiend haar gelaat bedekt
Naar 't groene land van Durrow.
De schimmel lei de kop gedwee
Modónnoc aan de schouder;
Maar wie kon zeggen van die twee:
Wie witter was, wie ouder?
En negen dagen tuurden zij -
Vier dode ogen op een rei
Naar 't groene land van Durrow.
De bijen zoemden doellos rond,
De voorjaarsbloemen bogen
Der kelken rijke schat ten grond
En bleven onbevlogen,
Tot daar vóór Pasen met een lam
Een herder langs Modónnoc kwam
Met het gelaat naar Durrow
Abt Wilfried vond de Kelt in slaap;
Doch uit der bloemen rangen
Trad daar een wonderschone knaap
Met bloesemende wangen
En vroeg de abt een kleine boot
Voor hem en voor zijn reisgenoot
Naar 't groene land van Durrow -
| |
[pagina 78]
| |
Die vraagt de knaap zijn naam en klaar
Hoort Colomb-Kill hij duiden;
Dan gaat opeens - vanwie, vanwaar? -
Een torenklok aan 't luiden
En loopt uit huis en hof en laan
De schaar der broeders haastig aan
Bij 't vaal gelaat naar Durrow.
De broeders groeten: ‘broeder Dood’,
En vallen op de knieën;
Weèr vraagt de knaap een kleine boot
En plaats in hem voor drieën:
Voor hem, Modónnoc en het paard -
Abt Wilfried wenst hun goede vaart
Naar 't groene land van Durrow.
Dan, als Modónnoc en het Kind
Te saam het schip bestijgen,
Blaast uit de berge' een milde wind
En doet de bloemen hijgen;
Abt Wilfried heft de Lauden aan
En zingend alle broeders staan
Met hun gelaat naar Durrow.
Maar toen het oude paard insteeg
Begon een dreigend zoemen,
Want alle korven zwierven leeg
En zwermden in de bloemen;
En naar het vuur der verre kim
Dreef langzaam schimmel, schip en schim -
Naar 't groene land van Durrow.
| |
[pagina 79]
| |
Het schip verdween; maar onverwacht
- Eén zoemen, één verdwazen -
Ging uit der bloemen zwoele nacht
Een trompet hoog aan 't blazen
En vlogen tuitend over zee
De bijen mèt Modónnoc mee
Naar 't groene land van Durrow.
Zo voer Modónnoc in een wolk
Als balling èn als koning
Naar Durrow weer met gans een volk, -
En druipend van de honing
Vond zijne ziel een smalle til,
Zijn lijf een graf bij Colomb-Kill
In 't groene land van Durrow.
|
|