Spolia mundi(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] De Emmausgangers Vermoeid van roem en rijken ommehaal Van fulpen stoffen en bizarre kostbaarheden, De hoge veer gefnuikt en 't brallend borstmetaal - Helm, keten en kuras - versoberd tot dit heden: o, Deze Rembrandt, déze ijdeltuit Die, met de hand waarop zijn aders blinken, Nadenkend wist langs de beslagen ruit Om ongestoord de dag op Amsterdam te drinken. De stad ligt grijs en 't Noorderlicht valt grauw En van verdriet en eenzaamheid doorschenen Staat hij en droomt en huivert van de kou En glimlacht soms door zijn verdrieten henen Om wat zijn wezen won aan allerrijkste zin, - Aan liefde en schoonheid en supreme waarden - En ademt zwaar en neemt een zetel in Bij 't doek waar, tussen hemel nu en aarde, Naast 't heilig Boek, waarin een zwaneveer De titel wijst, hij met het rood der rozen Het grijs der zaal in gloed zet rond den Heer Die, als de gasten, die plots ademloze Getuigen, door een goddelijke brand Gegrepen, als verstarren in aanbidden, Zijn gloed verhevigt onder Rembrandts hand En zich verterend oplost uit hun midden. Vorige Volgende