't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760
(1992)–C.W. Schoneveld– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 3
[pagina 102]
| |
31
| |
[pagina 103]
| |
deze Historien de stoffe of 't ontwerp hebben genomen tot zodanige stukken die 't meest van 't Gemeen zyn goedgekeurd geworden. Doch alzo die bevalligheden in 't Italiaansch Origineel in een groot getal van woorden zyn besloten, en dat 350 jaren veel verandering in den smaak der Lezers toebrengen, heeft men dat fraaije tegenwoordig op eene andere wyze moeten vertonen, dan het doenmaals vertoont wierd. Men heeft het, zo te zeggen een Gewaad naar onzen trant en mode moeten aantrekken: men heeft de wydlopige verhalen verkort, de herhalingen van eene en dezelfde zaak vermeid, en dikwils niet alleen gehele Perioden, [= zinnen, ed.] maar ook zelfs eenigszints het algemeen ontwerp van 't Werk verandert. Inzonderheit heeft men zo veel als mogelyk was getracht, kort te zyn, en niets dan het allerwezentlykste en t' effens 't allergeestigste van de Historien te nemen. Om die reede is het ook, dat men de Redevoering, die even voor de eerste Historie gaat, en eene Voorrede, of liever Inleiding, genoemt zou kunnen worden, krachtig besnoeit heeft. Dus mede heeft men, om de lange Inleidingen te vermeiden die veeltyds voor ieder Historie komen, goed gevonden geen gewag te maken van de personen die daar tusschen beide spreken, en de aantekening der jaargetallen en dagen der maand na te laten. Of men aan dit alles wel of qualik gedaan heeft, dat zal men aan 't oordeel van schrandere Lezers overlaten, zonder dat wy hen daar omtrent willen voorkomen [= helpen, ed.]. Alleenlyk zal ik hier zeggen, dat, vermits de fraaiheit van zulke soort van Stukjes, gelyk in dit Werk begrepen zyn, voornamelyk in eene aardige wyze van verhaal en uitdrukking bestaat, ik my daar in eene volkome vryheit hebbe gegeven, ten dien einde my van zo eenen schryf-styl bedienende als my dacht het gevoeglykst te zyn, en den Lezeren het meest te zullen behagen. Men zal hier en daar Koddige en Geestige invallen vinden, die somtyds op eene verbloemde wyze geuit worden, maar daarom van Kenners wel haast zullen worden begrepen; en by na over al regeert in 't gantsche Werk door, eene wonderbaare levendigheit en kracht van Verbeelding. Men ontmoet hier eene aaneenschakeling van ontallyke aardige Gevallen, die den Lezer op eene aangename wyze zullen verrassen, en hem over de vruchtbaarheit van geest van den Schryver zullen doen verwondert staan. Wanneer men hier en daar in 't Werk plaatzen gevonden heeft, die wat al te vry en ongebonden schenen te zyn, heeft men alle mogelyke zorge gedragen de zaken op eene heussche eerlyke wyze uit te drukken, en dezelve zodanig te bedekken en te verbloemen, dat ook zelfs het Jufferschap die zonder ergernis of beschaamtheit zal kunnen lezen, en alleenlyk daar over zal moeten lagchen. Gaarn had men gewenscht dat men de zaken noch veel zediger en bedekter had kunnen uitdrukken, indien zulks zonder | |
[pagina 104]
| |
de aardigheit en 't wezendlyke van 't verhaal der Historien te benemen, had kunnen geschieden; doch dit is niet anders doenlyk geweest dan gedaan is. Echter, schoon men zich dus wel naar de stoffe heeft moeten schikken, is men nochtans binnen zekere voorgeschrevene palen gebleeven. Maar daarom evenwel zou ik wel durven hopen, dat niemand rede zal hebben van te klagen dat ik eenigen Historie door eene al te schroomachtige en nauwgezetten omzichtigheid bedorven heb. [...] |
|