23
A.G. L[uiscius], R[echts] G[eleerde] (vert.): Addison en
Steele, De spectator of verrezene Socrates, Amsterdam, deel 1,
1720.
Uit: ‘Voorbericht des overzetters’.
The spectator verscheen dagelijks van maart 1711 tot
december 1712 met nog een vervolg in 1714. Voor de identificatie van de vertaler
‘A.G.L.R.G.’ zie Schoneveld, C.H., ter perse, noot 84.
Luiscius vertaalde al eerder enige werkjes uit het Engels en deed de Spectator vertaling in 1724 over aan Pieter Le Clercq (zie no.
26), waarschijnlijk om zich geheel te kunnen wijden aan het lijvige Algemeen historisch, geographisch en genealogisch woordenboek (8 dln,
1724-1737).
[...]
Nu schynt 'er noch overig, een woord te melden aangaande deze vertaaling; doch
wie weet niet, dat vertaalingen, al waren ze nog zoo stipt, altoos iets van de
oorspronkelyke cieraad verliezen; een zaak is hier, die den Lezer, indien hy
niet al te bedil-ziek van aard is, omtrent dit verlies zou konnen te baat komen,
namentlyk, dat het merg en de kern, en al het geen, waar door dit Werk zich
allermeest geacht maakt, niet zoo zeer bestaat in eenige opgesmukte woorden, en
hoogdravende uitdrukkingen, die veeltyds nietmetal zeggen, en in welken gevalle
vertaalingen allermeest verliezen, als wel in zodanig een verschiet [= verscheidenheid, ed.] en overvloed van keurige stof, bondige,
stichtelyke en vernuftryke gedachten, dat hoe eenvoudig en konsteloos die ook
vertaald of ter neer gestelt worden, de pit en het merg, en de onderrechtende
zalving, waar door de Leezer wyzer op het stuk gemaakt word, als hy voorheen
was, zich des niet te min duidelyk genoeg aan het verstand mededeelen, zoo dat
alzoo het voornaamste van dit Boek, zoo niet in 't geheel, ten minsten voor een
groot gedeelte, op die wys is behouden. De geene, die meer als eene taal
verstaan, weten, dat ieder taal heeft zekere eigenschappen, of spreekwyzen, die
haar alleen eigen zyn, by de Latynen Genius Linguae genoemt,
en die in een andere taal niet dan uitbreidender wyze konnen overgebracht
worden; daar benevens is 'er, volgens het zeggen van een zeer geleerd Schryver,
een zekere overdaad, die bekent is by de Schilders, en genaamt word, Al te veel naar 't leeven, 't welk gebeurt, wanneer de