't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760
(1992)–C.W. Schoneveld– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 3
[pagina 72]
| |
21
| |
[pagina 73]
| |
J: de Haas uitmunt, in de twee brieven die my zoo zuiver als naaukeurig, uit het Latyn van onzen Naso, en Hosschius, in de ooren der Nederlandtsche Liefhebberen naargevolgt;Ga naar eind30 maar ook teffens, in het behandelen dezer Feestdagen, onnaarvolglyk, toescheenen. Of ik nu aan de maatregels van een goede dichtvertaaling hebbe voldaan, en wel in zoo gewichtig een werkstuk, durf ik niet gelooven, veel min zeggen, ten minste heb ik 't naar myn vermogen getracht; maar ook al doende geleert, dat 'er ligt wat gestort wordt; hoe voorzichtig men de wateren van Parnas wil overgieten; en dat het al wat werks in heeft, de eigenschappen van twee taalen, wederzydts op de maat gestelt, den behoorlyken zwaai en uitgestrektheid, en de oudtheden en plechtigheden, daar in vervat, den rechten eisch te geeven; 'k heb ook allang gemerkt, dat een man van hooge geleertheit, wiens brein in de letterkunst en oudtheit was doorgezult en gezouten, werks genoeg in dit stuk zoude vinden, om het in alle zyne deelen te voldoen en aftehandelen. men denke dan niet, dat ik verwaant genoeg ben om myne vertaalinge den Liefhebberen der Dichtkunste, als volkomen aan de pryzen, in eene eeuw, zoo voorzien van schrandere geesten en naaukeurige kenners, als besmet met neuswyze vitters, en verwaande knibbelaars; 't twyffel niet, of hier zal stof voor beide zyn: die zullen, by naaukeurig onderzoek, myne waare misslagen zien, en my, gelyk wy hoopen, met bescheidenheit leeren; deeze mogelyk al verscheide harde regels, taalfeilen, en misspellingen te vinden, op 't leezen van eene bladtzyde, zonder te denken, dat men de verkiezing der woorden, in 't vertaalen der Poëzye, niet altydt even naauwkeurig kan volgen, en zomtyds, door klank en maat, kan gedwongen zyn, om een hard en stram Vaers te gebruiken: of dat ook ten opzichte der spelling yder schryver meest de zyne heeft, en dat, zoo in de spelling, als in veelerley taalvallen, en woordtbuigingen, de eensgezintheit, in eene leevende taale niet te verwachten is. ik vlei my evenwel in het tegendeel dat ook de een en de ander, hier of daar eenig genoegen zal vinden: die op het zien van de geestryke dichtader des Latynschen Dichters, en daar we die getroffen hebben: deeze door 't bemerken dat we der Nederduitsche Dichtmaate en taalregelen, niet geheel onkundig zyn: waar in ik de beste Dichters heb poogen te volgen, en my meest gericht naar de Spraakkunst van den grooten Arnold Monen, en de nuttige Aanleidinge tot de geslacht-woorden van den beroemden Heere D.v. Hoogstraaten,Ga naar eind31 schoon we die beide zoo nooit volpreezen werkjes wel eenigsints tegengaan: hier door verzuim en miszinnige; daar willens en genootzaakt; als by verzuim op de 30. bladzyde | |
[pagina 74]
| |
Den vierentwintigste der maandt is ook de Lier
In zee gedompelt, met zyn gloeijend tintelvier.
en elders: Den ploeg op hangen aan de paal. en: men breng geen doode romp. daar Lier vrouwl[yk] Paal en Romp manl[yk] zyn. hoewel men mogelyk ook zoude moogen stellen dat veel naamwoorden in onze taale, zoo wel als in andere, om de welluidentheit gemeen zouden mogen gebruikt worden: maar noodig oordeelen wy 't op de 84. bl. De slang vind zelf zyn gâ waar meê
hy teelt uit min.
Om dat, indien men het daar, volgens 't gebruyk, vr: stelde, de zin en speling des Dichters den nek gebrooken waar, dat yder ligt zien kan. dus ook 31. van de schraale Roest bevrydt; met opzicht op de godinne Róbigo; en elders om de zelfde reden: De Vrede is voestermoêr der Graangodin bevonden
En Ceres is haar tot een troetelkint gestelt.
en in de onzydige woorden van een Vrouwlyke betekenis als: Maar 't fiere vrouwendom besloot geen' kindren meer
Te baaren voor de mans, de onttrekkers van haare eer.
verkiezende dus het betekende; voor 't betekenende; trouwens ik vinde my hier in eenigsïnts verdedigt door het Hoofdt der taale, in de zelve aanmerkingen van den Hre. Hoogstraaten, in het aangetekende op de woorden Abydus, Vos en Wyf. Vorder hebbe ik in het berymen de zachtheit, en in de vertaaling de klaarheit, naar vermogen, betracht: en daarom de Latynsche woorden, die de Dichter zelf verklaart, met de vertaaling te gelyk in het Duitsche [ = Nederlandse, ed.]Vaers ingevlyt, het welk my, schoon moeilyk om uit te voeren, onvermydelyk toescheen, om verstaanbaar te zyn; ook hebbe ik, om mynen aankoomenden Leezer noch meer de handt te bieden, vermits de Dichter dikwils duister en kort is, hier en daar, doch buiten opzet, en als in 't voorby gaan, eenige ophelderende aanmerkingen bygevoegt, en tot gemak, gelyk men in de meeste Latynsche uitgaven vindt, eenen Dagwyzer over 't werk vooraan gestelt, die op zommige plaatsen van andere Dagwyzers wel wat verschilt, gelyk die ook alle, hier of daar, in de dagtellinge van malkanderen verschillen; maar dat verwondere niemant, | |
[pagina 75]
| |
vermits de Dichter niet zelden, of zonder dagtellinge een Feest opzingt; of, door den verscheiden opgang der hemellichten, en zyne veelerhande telwyzen, vry duister voorkomt, en verscheide gedachten in zyne Leezers veroorzaakt. [...] |
|