't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760
(1992)–C.W. Schoneveld– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 3
[pagina 67]
| |
19
| |
[pagina 68]
| |
in zyne navolging van Horatius Dichtkunst, en na hem verscheidene andere met lof gedaan hebben. Ook kost zulks gevoeglyk, en met luttel moeite in dit Hekeldicht geschieden, 't geen, geheel naar den smaak van Persius, en als van een gemelyk Filozoof geschreeven, die tegens de gebreken der menschen uitvaart, niets in zich bevat, of men kan het in 't algemeen, en in alle landen toepassing geeven. De hierby gevoegde navolging zal zulks klaar aantoonen. In de vertaaling echter daar ik straks van gesprooken heb, en waar op de volgende aanmerkingen gemaakt zyn, is een heel ander spoor gevolgt, en alles overgebragt gelyk het in 't Fransch voorquam. Hier uit kan men ligt denken, hoe veele onverstaanlykheden 'er in voorkoomen, voornaamelyk ontrent dingen en manieren die hier onbekent, en niet in 't gebruik zyn. Geen mindere misslag vindt men 'er in ontrent de eigene naamen, waar voor de Overzetter schryvers of persoonen, in het algemeen, of ten minste hier in 't land bekent, had moeten noemen, dewyl immers geen Leezer vermaak scheppen kan in zaaken daar hy niets van verstaat, noch 't minste denkbeeld van heeft. De fout, hier ontrent begaan, is, myns oordeels, niet minder, als of de Heer Despreaux in zyn Werk, den Franschen van Hollandsche gewoontes en schryvers had gesprooken, waar meê hy 't zekerlyk zo belachlyk en onverstaanlyk zou gemaakt hebben, als het nu den Nederduitschen Leezer in de vertaaling voorkoomt: Want hoe veele menschen hier te lande weeten toch van de Doyens der Sainte Chapelle; van de Ceremoniklederen der vier Faculteiten in Vrankryk; van le Droit d'Anbeine; van Senaults, la Chambres, of Cotins Werken, zo geestig door de Heer Despreaux te pas gebragt? En wie kent hier toch den hofgek l'Angely, of den dobbelaar Gallet; ja ik twyfel zeer of 'er de vertaaler zelfs niet geheel onkundig van is. Doch dit is 't niet alles, wat men op zyne Overzetting kan berispen; behalven een groot getal laffe, kreupele vaerzen, zyn ook verscheidene dingen in die verward, onverstaanlyk, en tegens den zin van het Fransch uitgedrukt staan; waar by koomt een groot getal groove feilen jegens het rym, de spelling en klank der vaerzen, enz. De volgende aanmerkingen kunnen tot een voorbeeld daar van strekken: Pag. 1, reg. 1, en 2:
Van al 't Geschaapene dat door de Wolken zweeft
Dat op der aarde treedt, en in de waters leeft.
| |
[pagina 69]
| |
Hier koomt aanstonds eene aanmerking voor: men zegt, hy treedt op de aarde; maar niet op der aarde, 't geen een Genitivus is. Verder kan men dit begin tegens 't fransch of de hier by gevoegde overzetting, vergelyken, om te oordeelen hoe veel het scheelt of men iets krachtig en verheeven, of laf en plat vertaalt. [...] [Pag. 14], regel 10 en 11:
Wat geeft de reden aan
Cotin, die tot hem schreeuwt, laat toch uw schryven staan?
Zonder van dit elendig overspringend aan, of de dubbelzinnigheid die hier voorkoomt, iets te melden, zal ik alleen aanmerken, dat zo de vertaaler toch met geweld van Cotin had willen spreeken, het zyn plicht geweest was, ten minste de leezers, die daar van onkundig zyn, en des de aardigheid die hier in 't fransch is, niet begrypen, met eene aanmerking te onderrichten, dat l'Abbé Cotin een elendig Poëet, en slecht Preeker geweest is, dien de Hr. Despreaux in verscheidene zyner Hekeldichten, en Moliere in zyn Blyspél, les Femmes savantes, deerlyk ten toon gestelt hebben; en in zulk eene verachting in Vrankryk geraakt is, dat men een slecht Poëet of Preeker door de wandeling Cotin noemt. Hoe veele Hollandsche Cotins had de vertaaler niet kunnen vinden, om in plaats van dien Abt, in zyn Gedicht te pas te brengen! [...] |
|