18
Hermanus Angelkot (vert.): Addison, Cato, of de
ondergang der Roomsche vryheid, 1715.
‘Voorreden’.
Zoon en naamgenoot van de apotheker-schrijver Hermanus Angelkot te
Amsterdam, en enals hij vertaler van enkele Franse toneelstukken. De Franse
vertaling van Cato waarvan in de tekst hieronder sprake is,
was van A. Boyer en verscheen evenals het origineel in 1713. Uit 1715 dateert
nog het origineel Frans stuk Caton d'Utique door F.M.
Deschamps. Ook dat werd vertaald, en wel in 1720 door Pieter Langendijk, die
zoals hier blijkt eveneens Angelkot had geholpen.
Ik agte niet het onnodig voor af te berigten, Dat nooit overzetter van een
Treurspel gewigtiger redenen gehad heeft, om met eenige beschroomtheid zyn werk
voor den dag te brengen, als ik in dit geval: want indien men opzigt neemt op
den Engelschen Dichter Mr. ADDISON, een man van zodanige roem, als de waereld
bekend is, voor de welke de geleerdste pennen van Vrankryk een ongemeene agting
betoonen, zoude men moogen denken, dat ik van myn voornemen had behooren
afgeschrikt te zyn geweest: te meer om dat een Fransch Dichter van geen geringe
naam niet heeft durven onderstaan [= ondernemen, ed.], om dit
spel in rym, maar alleen in proza over te zetten: om dat die Heer voorzag de
kragt van zeggen, die daar doorgaans in werd gevonden, niet te zullen kunnen
behouden, dewyl hy voorgeeft, dat de Dichtkunst in zyne taal is blode [= banghartig, ed.], en een slaavinne van haare regels, en
klankwoorden, daar men in een overzetting dikwils van 't oorspronkelyke iets
moet by of afdoen: daar de Engelsche Dichtkunst, zynde een vy-andinne van alle
dwang, bestaat, uit lange en korte syllaben zonder klank, en die op haar eige
voeten kan staan. Of nu een Nederduitsche Overzetting dezelve gebrekkelykheid
niet onderworpen zy, laat ik de keurige [= uitstekende, ed.]
kenners oordeelen?
Derhalven heb ik eenige tyd gewagt, dat een ander dit werk zoude hebben
ondernomen, eer ik met hetzelve een aanvang nam, maar eindelyk niet hebbende
kunnen bemerken, dat eenig liefhebber aan dit Treurspel zyn arbeid besteedde,
heb ik mynen Neef H. DE WOLF, een keurig kenner van verscheide taalen, verzogt
het zelve van woord tot woord voor my in Nederduitsch over te brengen, 't geen
my zo wel beviel, dat ik om my zelven te beproeven, het eerste deel daar van
berymde, en eenige Lief-