't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760
(1992)–C.W. Schoneveld– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 3
[pagina 47]
| |
12
| |
[pagina 48]
| |
Is 't mogelijk zoude men zeggen, dat iemand een Boek durft onder handen nemen om te vertalen, die zoo onwetend is, dat hy het woord van frater germanus niet verstaat? en hier blijkt het. Ik zal de rest, gelijk ik gezegt hebbe, voorby gaan. Dusdanige grollen dan hadden de Taalkenners al lang mishaagt, waaromme ik, ten verzoeke van den Drukker en Liefhebbers my hebbe laten bewegen, den grooten Rotterdammer in dusdanig een ander kleed te steken. Maar, op dat ik ook een woord tot verantwoordinge van 't mijne zegge, niemand moet zoo stijfkoppig zijn, dat hy zoude denken, dat ik wat te los van woorden ben, als ik, daar 't te pas komt, een ruwen spreker ook ruwelijk doe spreken; want die dat niet doet, betreft, mijn's bedunkens, het oogwit des Schrijvers niet. Als by voorbeeld, in de Samenspraak van de Naufragium, of Schipbreuk word iemand van 't Scheepsvolk ingevoert, dreigende een Itaaljaan, zoo hy zijn kist niet wilde in zee werpen, met de kist en goed over boord te zetten. Aldaar hebben we deze woorden gezet, andersins zullen wy u met kist met al in zee bruyen. O! zal een fijn man zeggen, wat behoeft daar dat leelijke woord bruyen te staan? dat is gevloekt. Wel Jemy! Ik denke, dat ik de plicht van een Vertaler niet zoude gequeten hebben, indien ik dat woord juist niet gebruikt had, te meer, om dat de volgende Spreker antwoord. Waarlijk, dat was een Scheeps- of Bootsgezels reden. Zeg my, fijn man, hoe kan iemand antwoorden, dat was een Bootsgezels praatje of hy moest het eerst gehoord hebben; en we weten, dat dergelijke woorden zulk een volk eigen is. Daarenboven kan het Latijnsche woord praecipitem dare die vertaling wel lijden. Zoo dat we ons aan zulke neuswijze muggezifters niet storen, vergenoegt met de toestemminge van geletterde kenners, wien beter vonken in d'aderen gloeijen. Want ik meene, dat een Vertaler grootelijks misdoet, als hy eenige stukken des Schrijvers, die hem niet behagen, achterlaat. 't Welk in de vorige Vertalinge op verscheide plaatsen geschied is; en my is getoond, dat in de Samenspraak van Astragalismos of Kotenspel deze volgende woorden niet aangeroert zijn. Velut in congressu uxoris, & mariti, cum dant operam liberis, mulier supina est, vir pronus.Ga naar eind18 Om dat daar, quansuis, wat kitteloorig gesproken word. Ik zwijge van anderen: en dus zien wy, dan den onkundigen dagelijx stukken en brokken van oude Schrijveren onder den breeden tijtel van Alle de Werken in de handen worden gesteken; gelijk noch onlangs zeker Boek van een doorluchtigen Griek door iemand verduitst en uitgegeven is, met uitlatinge van geheele bladen, waar in (dit was de reden) op de Kristenen geschimpt wierd. Als of de Vertaler meende, dat hy een Kristelijk werk bedreef, dat hy een Heidensch Schrijver willende vertalen, na sijn goedvinden, deszelfs | |
[pagina 49]
| |
schriften vilt, en kerft. Wy leveren, 't geen wy beloven, dat is, de Samenspraken die voor den Nederduitschen bequamelijk vertaalt konnen worden. 't Convivium profanum rekenen wy onder de Kinderlijke Samenspraken, die misschien naderhand voor de Kinderen in een Boekje byzonder zullen gedrukt worden. Voorts word van d'anderen gewag gemaakt. Yder tale heeft haar eigenschap; zaken, die niemand buiten de kennis van de Latijnsche sprake bezeffen kan, in goed Duitsch te vertolken, is vol duisterheid, en van geen nutheid, nochte vermaak, ja somtijds ondoenelijk. [...] |