't Word grooter plas: maar niet zo 't was. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1670-1760
(1992)–C.W. Schoneveld– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 3
[pagina 36]
| |
6
| |
[pagina 37]
| |
Hier by is de verscheidenheit die men in de taalen vint zoo groot, zoo wel om de t'zaamenstellingen,Ga naar voetnootc en de gedaantenGa naar voetnootd der uitgangen,Ga naar voetnoote als om de afbeeltzels en andere versierselen, dat men die t'elkens moet van zwier en aangezicht veranderen, indien men daar geen wanschaapen lichchaam van maaken wil. De vrijicheit die de Franssen in 't veranderen der uitheemse woorden neemen, kan in onze taale ook niet geleeden worden. Want zy maaken gants geen zwaarigheit, om eenige vreemde- en Kunstwoorden, met die maar wat te verbuigen, hunne taal eigen te maaken. Daar de onze een vreemt geluit terstont wraakt. Ook hebben zy zommige wijze van spreeken, of van hun zelve, of van andere ontleent, die een vertaalder in onze taale hun niet geeven kan, zonder een groote ommezwaaij van woorden te gebruiken, en volgens dien, zonder de gedachten niet te verzwakken, daar van de Scherpzinnigheit dikmaals in de woorden beslooten leit, in dien hy zich zelve niet lang beraat, en hunne taal zoo wel als de zijne verstaat. Daarom moet het voornaamste oogmerk van hem zijn, de zin met een naaukeurige getrouwigheit te volgen. En het zou somtijts een zeer groote misslag van oordeel zijn, zich aan de gedaante der woorden te binden, daar yder Lantvolk zijn bezondere smaak in de aangenaamheit der stijle heeft, en het geene dat op d'eene plaats verwondering verwekt, gevaar zou loopen van op d'andre niet geleeden te worden. [...] |