Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 393]
| |||||
Hoofdstuk III. Voorzichtigheid geboden.ZONDER nu dieper op de ideeën van de psychoanalytische school in te gaan (want het is ons hier enkel om een paar praktische illustraties te doen), mogen we nu wel constateeren:
Nu hooren we al iemand klagen, dat de activiteit van de leerlingen uit de psychoanalytische school wel omgekeerd evenredig lijkt aan de traagheid, waarmee deze haar leerstellingen doordringen tot de kerkelijke pers en tot de studeerkamers van de praktische werkers in den herderlijken arbeid. Maar valt hier wel zoo heel erg te klagen? Zeker, het zou dwaas zijn, en zondig, als de kerk niet al haar aandacht schonk aan de psycho-analyse, die haar zonder eenigen twijfel veel leeren kan, of in herinnering brengen, en - ook veel goeds ontrooven. Maar wie durft hier voorzichtigheid traagheid schelden? De school van Freud is nog maar kort aan 't werk, en het is heusch niet alleen de kerkelijke orthodoxie, die zich zelf opwekt tot voorzichtigheid. Op meer dan één voor de psycho-analyse zelf uiterst belangrijk punt zijn haar eigen aanhangers nog onderling verdeeld. En anderen staan volstrekt afwijzend er tegenover. Om maar iets te noemen: ook in nederlandsche vertaling is in populairen vorm de wraak van Olten over Freud en over de manier, waarop hij patiënten | |||||
[pagina 394]
| |||||
ondervraagt, uitgeroepen, en, zoo mogelijk, in nòg populairder vorm, heeft de arts Van Dieren juist de therapeutische methoden der freudiaansche school aan de felste veroordeeling prijsgegeven. Indien bij zulken stand van zaken - verdeeldheid onder de psychoanalytische penvoerders, en evenzeer onder de medici en psychologen van allerlei slag - de ‘kerk’ nu reeds zich wierp op de psycho-analyse, dan zou ze haar waardigheid, en wat erger is, haar ernst, haar liefde voor de zielen, verspelen. Aan de andere zijde evenwel kan de psychoanalytische school met haar verrassende resultaten en experimenten, met haar geweldige litteratuur, met haar minutieuse détailbeschrijving, met haar wroeten in de historie van oude volksgebruiken zoowel bij ‘beschaafde’ kringen (de dans b.v.) als in breede volkslagen, voor de kerk een aanleiding worden, om haar eigen vraagpunten opnieuw te overwegen en zich te bekennen, dat zij (wat haar trouwens bekend was) nog niet klaar is. En dit laatste te ontdekken vermeerdert de smart. Reeds oppervlakkige kennisneming van wat de psycho-analyse wil, roept al dadelijk veel vragen wakker. Vragen, die het ons te kwaad doen krijgen met veel preek-toepassingen, veel ziekbed-vertroostingen, veel ‘kenmerk’-opsommingen voor het geestelijk leven, en zoo meer. Indien nu ‘de kerk’ in de psychoanalytische publicaties aanleiding vindt, om haar eigen vraagpunten opnieuw op haar urgent werkprogram te zetten, zonder evenwel daarbij vooruit te loopen op wat onder de medici en psychologen nog in heftige discussie is, en indien zij dan haar geloofsbezit verdedigt en verdiept en haar religieuze praktijk in verband zet (naar eigen denkresultaat) met wat de psychoanalyticus doceert, dan heeft zij voorts haar plicht voor heden gedaan.Ga naar voetnoot1) Men kan trouwens niet zeggen, dat de orthodoxie haar vraagstelling zoo veel later doet dan de psycho-analyse zelf. Want deze, hoewel begonnen met de menschelijke ziel, heeft zelf het vraagstuk | |||||
[pagina 395]
| |||||
van de religieuze zielszorg min of meer overgeslagen, omdat ze erg veel haast had, om te komen tot haar conclusies omtrent het wezen der religie zelf. Gelukte het haar, dat wezen der religie te verklaren ‘uit’ de menschelijke ziel zelf, dan was het eigenlijk uit met het weiden der zielen door de religieuze zielszorg, want de laatste uitdrukking zou dan een contradictie, òf een pleonasme worden. Indien de religie een neerslag van de ziel is, is religieuze zielszorg een contradictie, inzooverre de ziel zich zou laten voeden met haar eigen brood, en zou laten bestraffen met haar eigen rechts-ontwerpen; en het spreken van religieuze zielszorg wordt een pleonasme, inzooverre als alle ware zielszorg - die dan Freuds is - den eerenaam verdient, die tot nu toe aan de religie werd toegekend. Wie durft hier de kerk verwijten, dat ze niet haastig genoeg is, in het toepassen van de psychoanalytische wijsheid, zoowel in diagnose als in therapie? Men moet de kerk niet verwijten, dat ze de overhaasting der psychoanalytici - want die is er, zelfs al zou men hun resultaten veelszins billijken - niet heeft geïmiteerd. Zoo vaak de psychoanalyse in haar eerste spreken over de religie tusschen psychoanalyse en godsdienst verband heeft gelegd, was het haar meer te doen om een poging, om godsdienstige gebruiken en vormen in hun ontstaan en bedoeling te ontleden en te verklaren, dan wel om de aanwending van de psychoanalytische methode, of de erkenning van haar grondslagen, voor het eigen werk van den domineezielzorger zelf. Werkelijk, de loop der dingen was verrassend snel; wetenschappelijk gesproken, te snel. Hetgeen de kerk begrepen heeft. |
|