Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 388]
| |
Hoofdstuk II. Het offensief van den Freudiaan geopend.HET conflict, waarvan in het eerste hoofdstuk gesproken werd, houdt dan ook sinds lang de gemoederen bezig. Prof. Dr T. Hoekstra te Kampen rekent in de ‘poimeniek’ met de leer van Freud, en zet ook op deze wijze de ‘ambtelijke vakken’ in verband met de gegevens der nieuwere zielkunde. De gereformeerde zielszorg wordt op die manier ook in haar principieele zelfbepaling verdedigd en gehandhaafd tegen de zielszorg van den nieuweren tijd. Het conflict van zielzorger tegen zielzorger wordt zijdelings ook aangeraakt in een pas door J. Henzel bezorgde vertaling van den Zweed Prof. Arvid RunestamGa naar voetnoot1): Psychoanalyse en Christendom. Om van andere - niet positief christelijke, hoewel soms allerheftigste - critiek op het stelsel van Freud en de psychoanalyse thans te zwijgen. En wat Duitschland betreft, men kent het werkje van W. Buntzel: Die Psychoanalyse und ihre seelsorgerliche Verwertung.Ga naar voetnoot2) Laatstgenoemd werkje is geschreven door een predikant: Pfarrer Buntzel. Het is opgenomen in de Praktischtheologische Handbibliothek; en dat is dan weer een reeks van lei-draden voor de ‘kerkelijke’ praxis. Ook verzorgt een bekend preekkundig en mensch-kundig hoogleeraar in de theologie deze reeks: ik bedoel Fr. Niebergall van Marburg. Derhalve: het is een werkje voor de praktische zielszorg. Het feit, dat een theologischeGa naar voetnoot3) handbibliotheek, die de z.g. | |
[pagina 389]
| |
‘ambtelijke vakken’ inleiden wil, den predikant, niet als studeerkamer-mensch, doch als man van de praktijk, opzettelijk in aanraking brengen wil met de Freudiaansche theorieën, spreekt ons toe, min of meer als een teekening van den tijd, waarin we leven. Eenerzijds levert het een illustratie bij de allesbehalve overmoedige stelling, dat de theologische studie den tijd wel achter zich mag zien afgesloten, waarin zij de behandeling van de zielszorg kon doen geschieden aan de hand van theologische werkjes en oraties over de pastoraal-brieven, zijnde vruchten van theopneustie, en voorts over de ideeën van Achelis, Oosterzee en huns gelijken, als zijnde min of meer geslaagde proeven van wijsheid uit het terrein van de gemeene verlichting der kerk, om dan voorts over te gaan tot een ander onderwerp. Ach ja, het leven is tegenwoordig moeilijk. Wie kan nog thuis raken op zijn terrein? Hij heeft geen ‘terrein’, en geen ‘thuis’ heeft, wie met de wetenschap tegenwoordig te doen krijgt. Het is de wraak der tijden, die zich aan ons oplegt: eenerzijds heeft men zich gedwongen, al meer zich te specialiseeren; anderzijds lacht het leven zelf bij den dag schriller en schrikkelijker om de idee der specialisatie. Een ‘studie tot handreiking’ van den man van déze, en dien van géne faculteit, is tegenwoordig altijd actueel. Want de theoloog kan niet buiten den psycholoog en niet buiten den medicus en niet buiten heel wat andere menschen meer. Omgekeerd kunnen zij niet buiten hem. We denken maar weer aan de religieus-pastorale zielszorg. Vroeger was haar gebied het verachte domein der theologische faculteiten; tegenwoordig echter heeft de studie daarvan directe verbintenis met bijna elke faculteit: paedagogiek, (kinder) psychologie, biologie, filosofie, en wat niet al? Wat, zoo zou men vroeger gevraagd hebben, wat heeft een medicus den theoloog te leeren voor het huisbezoek? Maar hoe zijn de tijden veranderd! De medicus van meer dan één bepaalde richting heeft den theoloog een goed woord toe te spreken, naar hij zelf verzekert, juist voor de gewone bearbeiding van het lid der kerk. Voor de catechisaties, voor de prediking, voor het vertrouwelijk gesprek met wie in zonden zijn gevallen, voor het geestelijk contact met de jeugd, ja, voor bijna alles, wat tot het terrein der kerkelijke zielszorg behoort, staat de geneesheer gereed met praktisch-principieele voorlichting ten behoeve van den theoloog-kerke-dienaar. | |
[pagina 390]
| |
En met name geldt dit dan van den psychoanalyticus. De psycho-analyse - we moeten er na de inleidende opmerkingen van hoofdstuk I nog iets over zeggen - de psycho-analyse is sedert ongeveer ruim twintig jaar een zeer moeilijk, maar in hooge mate interessant, punt van bespreking geweest. Grondige bespreking - het zij nog even herhaald - ligt niet in onze bedoeling; zelfs geen overzichtelijke schets. We volstaan met enkele losse aanduidingen. De psycho-analyse - allereerst onder instigatie van Sigmund Freud - legt één van haar voornaamste stellingen ons voor, wanneer zij beweert, dat vele verschijnselen in het leven der menschelijke ziel, ook in die gevallen, waarin tot nu toe van eenige poging tot verklaring of van een naspeuren van de wet der causaliteit werd afgezien, langzamerhand duidelijker voor ons beginnen te worden en begrijpelijk, als wij rekenen met het onbewuste zieleleven. Zoolang de zielkunde zich alleen bezig hield met hetgeen boven den drempel van het bewuste leven lag, moest zij eenzijdig blijven, of, eerlijk gesproken, een doorloopende dwaling. De sleutel, die ons den toegang tot de binnenkameren der ziel moet openen, wordt alleen dàn recht, en met vrucht, gebruikt indien we vooraf den sleutel hebben bemachtigd, die de deuren openen kan van de benedenkameren der ziel. Het is wèl een ketterij en een verkeerde bijbelaanwending, doch het is geen blufferige grootspraak en evenmin een holle lofspraak, wanneer iemandGa naar voetnoot1) opmerkt, dat de psycho-analyse in zekeren zin gelooft, dat ‘al wat openbaar maakt, licht is’. In het onderbewuste leven van den mensch liggen allerlei verborgenheden; heel een leven wordt daar geleefd. Want werkeloos ligt daar beneden den drempel van het waakbewustzijn niets. Het oefent invloed op al wat erboven ligt, ook al realiseeren wij ons dien invloed niet. Ons droomleven b.v., onze plotselinge invallen, onze onwillekeurige gezegden, de ineens opdoemende beelden uit de herinnering van een oud verleden, onze vergissingen, de lacunes in onze verhalen, ons ons verspreken en verschrijven, en zoo heel veel meer, het heeft alles zijn oorzaak en noodwendigheid. Wie hier van toevalligheden spreekt, is wel zeer oppervlakkig. En wie even doordenkt, erkent, dat dit laatste | |
[pagina 391]
| |
zinnetje al dadelijk een openen van den aanval is. Dingen toch, die in ons bewuste leven eens een plaats hebben ingenomen (doorleefde emoties b.v.) zinken vervolgens weer tot onder den drempel van het bewuste leven in het duistere diep van ons onder-bewustzijn weg. Later duiken zij evenwel weer daaruit op; ze lijken dan voor ons zelf iets, dat geheel nieuw is, maar in wezen zijn ze oud; slechts omdat ze teruggedrongen werden, rekenden we er niet mee. Reeds hiermee is de noodzakelijkheid gegeven, om te rekenen met de mogelijkheid, neen, om vast te stellen de zekerheid, dat er ‘iets achter zit’ bij al wat ik heden doe en laat. Zóó sterk is immers de invloed van dit onderbewuste leven op het bewuste, dat erkend moet worden, dat de groote beslissingen in ons leven niet door ons bewuste leven worden beheerscht en genomen, doch in het onderbewuste leven worden voorbereid en ook tot rijpheid gebracht, zoolang de mensch althans nog zonder hooge zelfcritiek en zonder zelfanalyse leeft. Werpt hij de naiviteit weg, die nooit eenige ‘vergelding des loons heeft’, en slaat hij vrijmoedig een blik in de diepten van het onderbewuste zieleleven, dan kan hij met de critiek van zijn waakbewustzijn wel eenigermate correctie aanbrengen in de bewegingen, waartoe zijn zieleleven kwam, en in zooverre zal zijn vrijmoedigheid in deze zelfanalyse reeds een groote ‘vergelding des loons’ hebben, ze zal hem reeds eenigermate vrijmaken. Maar geheel en al zichzelf doorgronden, of de werking van het onderbewuste levensbezit op het bewustzijn geheel doorzien en daardoor beheerschen en overmeesteren, - dat kan hij niet. Daarvoor is het proces der ‘verdringing’ te intensief, en ook veel te oud. Te intensief, - want al wat de mensch niet weten wil, of niet zichzelf (en anderen) belijden wil, dringt hij terug. Hij ontdoet er zich van. De conflicten in zijn leven worden niet opgelost, neen - hij maakt zich er op de gemakkelijkste manier van af, door ze te verdringen naar den duisteren, naamloozen inhoud van het onder-bewuste leven. En voorts - het proces der ‘verdringing’ is ook veel te oud in ieders bestaan. Want het is al begonnen in de prille jeugd. Vooral de sexueele drift - sexueel, niet alleen in lichamelijken zin, doch ook psychisch genomen - werkt reeds in de kinderjaren. Doch hij wordt met geweld verdrongen; richt zich op andere objecten (de ouders b.v.) en bedient zich van andere organen, dan de volwassene pleegt te doen; kan zich evenwel niet vrij uitleven, en geeft zoo aanleiding tot allerlei ondergrondsche zielsprocessen, die | |
[pagina 392]
| |
voor bijna iedereen in meerdere of mindere mate noodlottig worden, omdat ze vrijheid-roovend zijn. Zóó sterk kan de vorming van verdrongen voorstellings- of gedachten-complexen in ons onbewuste leven zich doen gelden, dat een ‘tweede ik’ in ons opstaat, een tweede persoonlijkheid, die dan soms naar buiten optreedt en de gewone verdringt. Een heel andere mensch staat dan op; de gewone is niet meer te herkennen. Maar laat niemand zeggen, dat de ‘gewone’ de ‘echte’ was; want dit is een beklagenswaardig misverstand. En zoo liggen de conclusies ten aanzien van het praktisch leven voor het grijpen. Wat ik b.v. ‘vergeten’ noem, is niet een lijdelijk kwijtraken van voorstellingen, doch er zit wel degelijk een actieve daad in van mijzelf: immers, de persoonlijkheid dringt onaangename, pijnlijke ervaringen terug; ze worden door het ‘ik’ weggeduwd tot ònder de oppervlakte van het bewuste leven. Dat ze in die duistere voorraadskamer zijn binnengekomen, is dus evenmin toeval, als dat ze later ‘zich wreken’ en weer bovenkomen om mee te helpen in de reeks van factoren, die onze gedragingen bepalen, ieder oogenblik. Een zielzorger, die hiermee niet gerekend heeft, een biechtvader, die al wat zijn patiënten en zondaren hem vertellen, voor waarheid aanneemt, en zijn adviezen alleen op grond van wat hij in eerster instantie te hooren krijgt, gaat gronden, heeft van de hem toevertrouwde ziel niets begrepen, en ligt, mèt haar, onder den ban der onwetendheid. Het offensief is geopend, en het is krachtig genoeg. - |
|