Hoofdstuk II. Aanraking met de theologie van het ‘nochtans’.
NU zet - en dat is het tweede element, waarom het mij thans te doen is - nu zet Prof. Haitjema deze leer van het ‘alsof’ in verband met die àndere leer van het ‘nochtans’.
Met dit laatste is bedoeld: de leer der volstrekte paradox, met name in de geloofswerkzaamheid, in de religie, in het ‘kennen’ van God.
Wat hieronder verstaan wordt, zullen we hier niet herhalen: het is de leer, dat men niet bang moet zijn voor een doorbreken van zijn redelijk denken, want zulk een doorbreking van het redelijk denken is een schoone, goede, van God gegeven gave. De openbaring, die van boven komt, snijdt immers verticaal ons horizontale denken; zij verbreekt dat denken, en laat ons uitkomen bij de paradox; zoodat men niet langer zich blind kijken moet op de stelling: ‘A = niet B, want A = A, en B = B’, noch dit axioma als logische waarheid behoort te prediken. Immers: A = B. Het is niet: ‘òf dit, òf dat’, maar het moet wezen: ‘èn dit, èn dat’. Het paradoxale woord (‘het is zoo, maar het is óók anders’) grijpt alleen naar de waarheid, of is er van gegrepen (Barth, Kierkegaard, etc.).
Deze paradoxen-leer (de leer van het ‘nochtans’) treedt nu in de redeneering van Prof. Haitjema op tweeërlei gezag in verband met de filosofie van het ‘alsof’.
Allereerst op gezag van Vaihinger, daarna op dat van Prof. Haitjema.
Wat het eerste betreft: Vaihinger zelf leidt zijn lezers herhaaldelijk over naar het terrein van de antinomie, de tegenstrijdigheid, den Widerspruch. Immers, gelijk de ficties den mensch, zijn wetenschap en zijn cultuur, vooruitbrengen, zóó doen het ook de logische tegenstrijdigheden. De mensch werkt met de ééne fictie maar begint straks te werken ook met de andere, omdat de nood hem opgelegd is. De menschelijke ziel bevindt zich in een wereld, die van tegenstrijdigheden vol is. Die tegenstrijdige wereld doet den mensch