Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 307]
| |
‘Alsof’ of ‘Nochtans’ | |
[pagina 309]
| |
Hoofdstuk I. Over de filosofie van het ‘alsof’.IN het hieraan voorafgaande opstel hebben we getracht, aan te toonen, dat het onjuist is, de ‘copernicaansche wending in de theologie’, zooals men de leer van de dialektische theologie en het paradoxaal karakter der waarheid gaarne betitelt, aan Calvijn te verbinden. We lieten daartoe Calvijn zelf aan het woord komen. Er is evenwel ook nog een andere manier, om het boven gestelde doel te bereiken. Die andere methode is, de aanhangers dezer school zelf te laten zeggen, wie hun wetenschappelijke voedsterheeren en vrienden zijn. Is hun gezelschap met Calvijn niet te verzoenen, dan is het - althans achteraf - een bevestiging van wat eerst werd gevonden.
* * *
Nu heeft, niet zoo lang geleden, Dr Haitjema zelf op interessante wijze in dezen zin zich uitgelaten. Ik heb het oog op het door Prof. Dr Th.L. Haitjema in ‘Nieuwe Theologische Studiën’Ga naar voetnoot1) geschreven artikel: Philosophie van 't ‘als-of’ en theologie van 't ‘nochtans’. Dit artikel, onder dit opschrift geplaatst, geeft, volgens eigen mededeeling van den auteur, de toespraak weer, die Prof. Haitjema gehouden heeft bij de opening der colleges in den cursus 1927-1928. Het lijkt ons niet overbodig, enkele kantteekeningen erbij te maken, want het artikel van Prof. Haitjema is leerzaam voor ieder, die uit gereformeerd standpunt critiek oefenen wil op wat Karl Barth ons te zeggen heeft.
* * * | |
[pagina 310]
| |
Prof. Haitjema begint te wijzen op de ‘philosophie van het als-of’. Men kent de leer. Hans Vaihinger heeft er een boek over gegevenGa naar voetnoot1), dat in Duitschland grooten opgang gemaakt heeft. Wel hebben andere namen den zijnen al weer haast verdrongen; maar Prof. Haitjema haalt hem toch naar voren, juist, omdat men de leer van Vaihinger op een bepaald onderdeel ‘maar één slag’ behoeft om te draaien, om ze volkomen juist te vinden en dan uit te komen, waar Prof. Haitjema zoo graag uit komt: de leer van de paradox, waarover reeds eerder hier geschreven werd. Wat Hans Vaihinger leert in zijn ‘philosophie van het als-of’ komt, voorzoover het ons onderwerp raakt, in het kort, en voor een deel, hierop neer: Eigenlijk is, wat wij ‘waarheid’ noemen, geen waarheid, maar de doelmatigste dwaling. Ons denken heeft dan ook niet de waardij van ‘waarheid’. Integendeel: het denken klautert omhoog met behulp van ficties, verzonnen werkelijkheden, die louter producten zijn van onze verbeelding. Evenals gaan eigenlijk een ‘gereguleerd vallen’ is, zoo is denken eigenlijk niets anders dan een gereguleerd dwalen. En wat de ‘werkelijkheid’ betreft, deze gaat op in ondervindingen, ervaringen van verschijnselen, die naast en na elkaar bestaan, co-existenties en successies. Onze kennis wordt opgebouwd, niet uit zuiver inzicht omtrent de werkelijkheid, maar uit ficties. Het staat niet zóó, dat per abuis, incidenteel, door de waarheidselementen in onze redeneeringen heen, óók enkele ‘verzinsels’ (ficties) verspreid liggen; neen, het menschelijk denken bedient zich van hulpbegrippen, grondbegrippen, die evenwel zelf loutere ficties zijn. Zoo komt er een wetenschap van het ‘alsof’; de denker doet maar, alsof... Niet dat daarmee het denken waardeloos geworden is, of dat men eerst de ficties uit dat denken wegwerken moet; want, ten eerste, dit laatste zal niet gelukken; en bovendien, ten tweede: juist dit werken met ficties heeft het denken vooruitgebracht; het heeft | |
[pagina 311]
| |
de menschheid gediend in haar beschavings- en ontwikkelings- en vooruitgangsproces. Ficties zijn een lofwaardig goed, want zij helpen ons door den chaos heen. Ze zijn als het steigerwerk, dat den torenbouw rechtstreeks dient, als de hefboom, die onschatbare beteekenis heeft, ook al wordt hij straks weer op zij gezet. Met zulke ficties werkt iedere wetenschap, ook - de wetenschap der godgeleerdheid, zoo gaat Vaihinger onbarmhartig voort. Er zijn logische ficties, b.v.: de abstractie. Er zijn mathematische ficties, b.v.: de oneindige ruimte, een tot in het oneindige verlengde lijn, de cirkel. Men stelt zich voor een veelhoek met een oneindig aantal oneindig kleine zijden, een punt, enzoovoort. Ficties zijn er in den arbeid van het natuur-onderzoek: atoom, volume. De jurist, de moraalprediker werkt er ook mee: b.v. vrijheid, ideaal, het absolute. En - ook de theoloog heeft zijn theologie opgebouwd, ‘alsof...’ De theoloog is ook reeds opgenomen in den kring van alle anderen, die wetenschappelijk werken met ficties, zoodra hij maar opereert met begrippen als: grens, absoluut, relatief, enz. En dan komen daar nog bij zijn dogma's. Zijn geloofsvoorstellingen zijn een doen, alsof... Hij doet, alsof, wat hij als wet predikt, opgelegd is van God; alsof hij tot verantwoording geroepen wordt en oproepen mag; alsof de ondeugd, de zonde, bestraft wordt. Dat hij dan zijn ‘alsof’ verandert in een ‘omdat’, is weer zijn lot, dat hem op één lijn zet met alle andere denkers en zoekers; en het is de oorzaak, dat óók zijn denken en spreken toch eigenlijk niet een zuivere leer en een zuiveren eisch stelt en predikt, maar ‘egoïsme’ blijft.Ga naar voetnoot1) Dogmatisme begaat de groote overtreding: het zet zijn ‘omdat’ in de plaats, waar alleen maar een ‘alsof’ mocht staan. Want het schenkt te veel vertrouwen aan zijn logische functies, en omdat het altijd maar verder bouwt aan zijn eigen constructies, nadert het de werkelijkheid in geenen deele. Alleen op voorwaarde van erkenning van deze dingen kan de theoloog met alle andere denkers en leeraren nuttig werk doen en wordt zijn ‘Täuschung’ edel, wijl zelfbewust. Dan wordt ze een hulpmiddel in den opbouw van het | |
[pagina 312]
| |
denken in het algemeen. Laat men niet bedroefd zijn om deze dingen; want het denken heeft geen doel in zichzelf, het laatste en het eigenlijke doel van het denken is: handelen en de handeling mogelijk te maken. Zoo consequent, als het maar kan, gaat Vaihinger in deze gedachten met zichzelf mee; en beweert, dat de tijd zelf met hem meegaat. Neem b.v. de ‘ziel’. ‘Ziel’ is eerst een dogma, daarna een hypothese geweest, nu wordt zij algemeen als fictie erkend (na Hume en Kant). ‘Ziel’ is een gemakkelijke samenvattende uitdrukking voor wat zich in ons verborgen leven voltrekt. Neem ‘ruimte’ en ‘tijd’; reeds het feit, dat men ze zich als oneindig voorstelt, bewijst, dat ze ficties zijn. Heel het menschelijk denkapparaat gaat op in het trekken van ‘hulp-lijnen’ zooals een wiskunstenaar - leerling of ook meester - het doet, wanneer hij met zijn cirkels en parallelogrammen, zijn bollen en veelhoeken werkt. Maar al die hulplijnen zijn fictief. Zelfs de grootste godsdienstleeraars kan men slechts op deze wijze in het rechte licht stellen. Zij hebben ook met ficties gewerkt; dat was hun kleinheid. Hun grootheid was, dat zij het wisten. Ook Jezus Christus heeft geweten, dat Hij een leer opbouwde, een stelsel van leven optrok op den grondslag van ficties. Het waren de bewuste ficties van Christus. En diezelfde bewuste ficties treft men bij aandachtige beschouwing in het leven en werken van vele bekende geloovigen en mystieken. Aldus leert Vaihingers filosofie van het ‘alsof’. |
|