Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 243]
| |
Hoofdstuk III. Op weg naar de formuleering van het eigenlijke geschil.WILLEN wij nu in het onderhavige geding iets bereiken, dan is vóór alles noodig, scherp de kwestie te stellen. Met name eraan vast te houden - van beide zijden - dat de paradox in dit debat niets anders beteekent dan: de verbreking van de grondwet van het redelijk denken. Zóó is de paradox door Prof. Haitjema herhaaldelijk gesteldGa naar voetnoot1), en zóó moet ze dus gesteld blijven. Bij de bespreking van de vraag, of inderdaad de geloofskennis, het zuivere leerlingschap van Christus' discipelen, in dezen zin paradoxaal doet denken, komt ook een punt even aan de orde, dat wel niet rechtstreeks aan Calvijn, maar toch wel degelijk aan het historisch calvinisme ons herinnert. Ik bedoel de kwestie van Christus' ‘exegese’, en van Christus' ‘katheder’.
* * *
Wat het eerste betreft: in mijn opstel over ‘De Paradox in de Religie’ heb ik gewezen op den tekst uit Johannes' Evangelie, dat het vleeschgeworden Woord ons God ‘verklaard heeft’. ‘En’ - zoo zegt dan Prof. Haitjema - ‘en zonder blikken of blozen wordt dit thema uitgewerkt op deze wijze: het Woord heeft ons van God “exegese” gegeven’. Maar waarom, - zoo vraag ik mij af - zou ik blikken en blozen? Het staat er zoo in het Grieksch: ‘Hij, d.w.z. de vleeschgeworden Logos, Hij exegetiseerde’. Juist Hij deed dat. | |
[pagina 244]
| |
Natuurlijk is dat heel anders bedoeld, dan wanneer thans een theoloog de ‘exegese’ beoefent. Maar indien Prof. Haitjema aan de uitspraken van de Schrift zich aansluiten wil, dan komt het op de beteekenis van het grieksche grondwoord aan. Hierom werd door mij op deze typeerende uitspraak van Johannes gewezen, omdat het ‘uitleggen’ van Christus (Hij heeft ‘geëxegetiseerd’) altijd onvereenigbaar blijft met de grondstelling van Prof. Haitjema: dat A gelijk is aan B; dat het in de geloofskennis gaat om een waarheid, die, als ze tot u doorgedrongen is, doet zeggen: het is zóó, maar het is óók ànders (niet: òf-òf, maar èn-èn). Als ik het grieksche woord: Jezus Christus exegetiseerde, misbruiken zou door de dwaze stelling: we hebben dus uit Christus' mond een wetenschappelijke exegese, dan was dit woorden-spel. Maar als Prof. Haitjema niet wil uitgemaakt zien, of het grieksche woord van daareven toelaat dan wel verbiedt, te gelooven, dat Christus' ‘exegese’ ‘de grondwet van ons redelijk denken verbreekt’ (zooals Prof. Haitjema wil) dan staat tegenover mijn spelen met woorden, zijn te weinig ernst maken met den inhoud van dit getuigenis uit den proloog van het Evangelie van Johannes. Eerst als van Johannes 1:18 exegese gegeven is, kan beslist worden, wie hier heeft te blikken en te blozen.
* * *
We komen nog dichter bij ons doel, als we letten op het volgende: de kwestie van Christus' katheder. In mijn opstel over ‘De Paradox in de Religie’, heb ik gezegd: ‘het vleeschgeworden Woord heeft onder ons niet maar geflikkerd, doch gewoond, het heeft een katheder bezet en ons God geëxegetiseerd’.Ga naar voetnoot1) Over de laatste uitdrukking spraken we reeds. Maar ook de voor-laatste kan geen genade vinden in de oogen van Prof. Haitjema, ‘het vleeschgeworden Woord heeft een katheder bezet’. Deze beeldspraak noemt Prof. Haitjema ‘ongelukkige beeldspraak van Ds Schilder’. En hij zou ze ‘ongetwijfeld hebben laten passeeren als ze niet een duidelijk symptoom ware van de rationalistische geesteshouding van het geslacht, dat zich heden ten dage | |
[pagina 245]
| |
geroepen acht de zuivere traditie van Kuyper's en Bavinck's theologie ongerept te bewaren, en ondertusschen de stellingen dezer mannen doorloopend intellectualistisch, “de rede eerend”, vervlakt’. Dat is voorloopig wel genoeg. Een stapje verder, en de critiek van Prof. Haitjema dicht zijn bestrijders het praedicaat ‘roomsch’ toe... Een paar regels verder staat dan ook iets, dat op die bewering wel wat lijkt. Nu geloof ik, dat die ‘ongelukkige beeldspraak’ nog zoo heel ‘ongelukkig’ niet is. En - dat ze eigenlijk heelemaal geen beeldspraak is doch een mededeeling uit de heilige geschiedenis. Tot haar rechtvaardiging verwijs ik ook nu, evenals reeds eerder gedaan werd, naar de Schrift. Deze geeft ons zelf de door Prof. Haitjema afgewezen terminologie in den mond. Men leze Matth. 26:55: Dagelijks zat Ik bij u, leerende in den tempel. En ook Luc. 21:37: Des daags nu was Hij leerende in den tempel. Leest men deze ‘teksten’ in samenhang met heel de Schrift en met den doorgaanden zin van de evangeliën, dan wijzen ze alle naar - de katheder van Jezus. Natuurlijk is het woord ‘katheder’ hier anders te verstaan, dan wanneer gesproken wordt over de katheder van een hoogleeraar, of wat daarop lijken mag. En toch is er verwantschap. Want het spreken van een katheder van Jezus is toch wel meer dan spelen met woorden. Het is ook geen aanwending van ‘beeldspraak’ - de term is van Prof. Haitjema - doch erkenning van de volle werkelijkheid. Men moet bedenken, dat het grieksche woord ‘zitten’ (dagelijks ‘zat’ Ik bij u, vergelijk veel andere plaatsen) verwant is met het eveneens grieksche woord ‘kathedra’. Nu heeft Jezus ‘zittende’ geleerd. Het zou te groote gemakkelijkheid zijn, als men op dit enkele gegeven een theorie ging bouwen, als er niet meer in den bijbel te vinden was. Maar het is óók al te gemakkelijk, als iemand zou zeggen: deze ‘ongelukkige beeldspraak’ dient nergens voor; het woord zegt mij niets. Immers, het ‘zittende leeren’ heeft onder IsraëlGa naar voetnoot1) wel degelijk beteekenis. Jezus heeft niet alleen zich den profeet betoond, die ‘staat’ en ‘roept’ (in Johannes 7) als de officiëele leeraars van | |
[pagina 246]
| |
Israël ‘zitten’ op het feest in den tempel, precies als hiërarchische kerk-vorsten, maar Hij heeft óók ‘gezeten’. En dat was toch nog wel iets meer, dan een ‘geïnspireerde’ mededeeling, dat Jezus vermoeid was, of een gemakkelijke houding aannam! Neen, het heeft deze beteekenis, dat Jezus zich iure suo officiëel onder de leeraars plaatst; dat Hij niet alleen de roepende profeet, doch ook de betoogende leeraar is; dat Hij niet alleen (als Hij ‘staat’ en ‘roept’) tegen den òngeestelijken mensch zijn rede, die van boven getuigenis geeft, uitspreekt als een regen van vuur, doch dat Hij ook daarna in positieven arbeid zijn eigen boodschap, hoezeer hemelsch van oorsprong (Joh. 3), hier beneden bewaart en effect doet hebben, en ze giet in den menschelijken leer-vorm. De overgang van het werkwoord ‘zittende leeren’ tot het andere: ‘van een kath-eder leeren’, is heusch geen woordenspelletje van mij; nieuwtestamentici hebben reeds lang geleden ons den weg gewezen. Citaten zijn voor ieder, die wil, te geven. We zullen ze hier niet afdrukken. We volstaan met een verwijzing naar Prof. Dr F.W. Grosheide, die opmerkt, dat men in het Oosten doorgaans zittend onderwijst (Jezus verzamelt dan ook leer-lingen), zooals blijkt uit Markus 4:1; 9:35; 13:3; Lukas 4:20. De ‘zittende houding’ verraadt den officiëelen, den beroeps-leermeester; want ‘tot op den dood van Gamaliël I, Paulus' leermeester, zat de meester, stonden de leerlingen.Ga naar voetnoot1) Zie ook Matth. 13:2. Aan ‘inlegkunde’ behoeft niemand te denken. Erkende exegeten als Th. Zahn zeggen b.v., dat Christus, door zijn nederzitten, waarbij dan misschien in het geval van de bergrede een steen hem tot kathedra gediend heeft, opzettelijk te kennen geeft, dat Hij niet maar (als in Joh. 7) ‘staan’ en ‘roepen’, en zijn profetisch ‘neen’ zal stellen tegenover het college van Israëls leeraars, maar óók zijn eigen ‘ja’ uit-een-zetten zal in een langere voordracht. De ‘kathedra’ is het symbool van het leerambt, zegt Zahn. Matth. 23:2 (zie noot Matth. 5:1). Slechts bij uitzondering, als het meer op het profeteeren, dan op het ‘leeren, het onderwijzen’ aankomt, stond een prediker, Hand. 2:14, 13:16, Joh. 7:37 (Zahn). Door te gaan zitten onder de zittende rabbi's en volksleeraars maakt Christus zich kenbaar als profeet, die ook zijn openbaringsinhoud langs de banen van het menschelijk denken weet te doen heengaan; die niet vraagt, of | |
[pagina 247]
| |
Religion lehrbar ist; want zijn boodschap kòmt wel van boven, maar gaat met ons mee hier beneden, en wordt daar werkzaam en overwinnend.Ga naar voetnoot1)
* * *
Deze dingen zijn niet zonder beteekenis. Oude Joden reeds, lofzeggers van rabbijnen en van rabbinale wijsheid, hebben vaak getoond, dat zij geen tegenstelling zien tusschen katheder-onderricht en transcendente waarheid. Rabbi Jehosjoea, b.v., die eens den tot katheder bestemden steen van Rabbi Eliezer kuste, onder plechtige verzekering, dat deze steen-katheder geleek op den berg Sinaï, en dat de man, die erop ‘zat’, op de heilige bondsark geleekGa naar voetnoot2), die man met zijn steen-kussenden mond is mij ten slotte op dit eene punt liever en schijnt mij dichter bij de waarheid, dan wie het wijzen op Jezus' katheder - mensch onder menschen, leeraar onder leeraars, katheder onder katheders - rangschikt onder de ‘ongelukkige beeldspraak’. En als we nòg een vergelijking erop wagen mogen, welnu: dan is, al verschillen wij ook van meening met hem, Emil Brunner ons nog liever dan Prof. Haitjema. Neen, Emil Brunner, in zijn boek ‘Der Mittler’, gaat ook niet op onze wegen. Wat hij van de paradox zegt en van Kierkegaard citeert, is sprekend genoeg (S. 297, 301/2). Toch heeft hij over den katheder van Jezus wel meer nagedacht dan Prof. Haitjema laat blijken, als deze het heeft over ‘ongelukkige beeldspraak’. Jezus, zoo zegt Emil Brunner, beweegt zich midden in de zedelijk-religieuze traditie van zijn volk, en eert deze. De tempel is Hem heilig. In de synagoge leert Hij op de manier van de rabbijnen (van een katheder, zouden wij zeggen, ‘nach Rabbinerart’). En hij, Brunner, zegt, volkomen terecht, dat eerst na erkenning en in-rekening-brenging van deze gegevens, het probleem van Jezus' messiasschap kan worden aangepakt (330/1). De kussende rabbi Jehosjoea en ik zijn twee. En Emil Brunner en die rabbi en ik zijn er waarschijnlijk wel drie. | |
[pagina 248]
| |
Maar ze hebben, meen ik, op Prof. Haitjema (voorzoover deze zijne apologie betreft) althans dit voor, dat zij, ook bij een gewoonmenschelijken ‘katheder’, de lijnen van de transcendente èn de immanente openbarings-werkelijkheden ontdekken, en zich niet van katheder-meditaties ontdoen door een gebaar tegen ‘ongelukkige beeldspraak’. Waar het Woord is, daar heeft het in hun oogen altijd zijn eigen heerschappij. Het Woord is altijd ongebonden en kan een katheder wel aan, omdat het zich ervan bedient, en nooit erdoor beschadigd wordt; want het kiest souverein zijn eigen vormen voor zijn eigen inhoud. Inderdaad, het gaat zélfs bij dien ‘katheder’ om diepe vraagstukken. Het geschut, dat Prof. Haitjema in stelling brengt, is toch wel wat al te grof, als hij de lieden van het z.g. ‘Asser neocalvinisme’ maar dadelijk rangschikt onder hen, die niet eens meer af-glijden naar, maar reeds rondom vastgezogen zitten in ‘rationalistische geestesgesteldheid’. Neen, ik zal me hier wel wachten voor de bewering, dat Prof. Haitjema, als hij een bijbelsche mededeeling onder de ‘ongelukkige vormen van beeldspraak’ rangschikt, daarmee den bijbel te kort wil doen, of niet rekent met de menschwording van den Zoon Gods. Maar ik geloof toch wel te mogen zeggen, dat heel het vraagstuk van de vleeschwording des Woords hier achter ligt. De parallel is vaak getrokken tusschen Christus' goddelijke en menschelijke natuur eenerzijds en het Woord Gods en de Schrift anderzijds. Juist als men die beide elementen telkens handhaaft, het goddelijke goddelijk latende, en het menschelijke als volkomen en zuiver menschelijk eerend, juist dàn begint het probleem pas. En zoo is het ook hier. Laat Jezus' katheder een gewone katheder zijn, een leeraarszetel, zooals er onder Israël duizenden waren; en laat Hem van dien zetel spreken in menschentaal, tot menschenharten, de werkelijkheid omtrent God (hetgeen Hij ‘gezien en gehoord’ heeft, Joh. 3), dan begint daar pas het probleem van de ‘spanning’. En dat woord ‘spanning’ is immers ook zoo vaak in den mond van Prof. Haitjema? Hoe is de verhouding tusschen het goddelijke en het menschelijke? Hoe de relatie tusschen den vorm der prediking en haar inhoud, als de Zoon preekt van een katheder? Hoe is tusschen ‘Logos’ en ‘ratio’ hier verband gelegd? Als men aan het echt-menschelijke in de Godsopenbaring in den | |
[pagina 249]
| |
Christus ook maar iets te kort zou doen, of ook een bepaalden trek in het bericht van Christus' menschelijke leer-werkzaamheid veronachtzamen zou, en onder de te verwaarloozen gegevens begraven; - of als men verklaart ‘niet in te kunnen zien, hoe zelf-openbaring Gods van een katheder is te wachten,’ dan hebben wij wel problemen genoeg, maar in het vraagstuk der geloofs-kennis hebben we dàn geen probleemstelling meer van de gereformeerde confessie. Dan bouwen we de belijdenis niet uit, en hebben haar niet verdiept, maar haar eenheid verbroken. Toch zal het vraagstuk van de wegen onzer geloofskennis niet te scheiden zijn van de christologie. En toch zal de theologie hier het eerste woord moeten nemen en niet de filosofie. En het katheder-gegeven is, als men de kwestie zoo stelt, minstens even groot en even vol van mysterie, als de krib van Bethlehem en het kruis van Golgotha, en - die andere ‘katheder’, die thans voor Christus, ook als Profeet, in den hemel geplaatst is, nu Hij ‘zit’, ook om te leeren en te profeteeren, door het ambt, aan de rechterhand van den troon der majesteit in de hemelen. Dit althans zegt Calvijn. Maar die komt straks nog wel aan de orde.
* * *
't Was maar een illustratie, maar ze toont op eigenaardige manier, dat Prof. Haitjema langs zijn ‘bestrijders’ heen redeneert. Zij bewijst ook, dat hij wel zichzelf vrijmoedig begeeft onder het gezelschap der in ‘spanning’ levende en in ‘spanning’ denkende menschen, maar in dat gezicht op zichzelf en de zijnen, een ‘spannings’-woord van anderen wegdoet op den grooten hoop der ongelukkige beeldspraak-vormen. Want juist als men den ‘Logos’ op een ‘katheder’ ziet, juist dàn komt het mysterie, en - zoo men het woord nu ‘eens’ hebben wil - de spanning.
* * *
Prof. Haitjema heeft zich dan ook zóó spoedig van deze ‘katheder-kwestie’ afgemaakt, dat hij eigenlijk zichzelf tegen- | |
[pagina 250]
| |
spreekt. Hij verwijt aan de ‘Asser neo-calvinisten’ (onder wie dan ook ik gerangschikt word) een ‘vreemd zijn’ aan het ‘eschatologisch moment aller geloofskennis’; zij ‘redeneeren althans er heel gemakkelijk over heen’. Zoo heelemaal zonder spanning; rationalistisch dus. Maar in hetzelfde artikel schrijft de hoogleeraar ook met hetzelfde gemak precies het omgekeerde. Aldus. Prof. Haitjema herinnert aan wat ik aldus schreef: ‘Natuurlijk ontkent de calvinist geen oogenblik, dat er dingen in de openbaring zijn, waarvan hij de eenheid niet vermag te begrijpen. Het beeld is gebruikt van een touw, dat afhangt naar beneden uit een zoldering. Wanneer in den zolder twee gaten geboord zijn, en het touw is boven den zoldervloer één en ongebroken, dan ziet de man, die beneden staat toch twee touwen. De hoogere eenheid ontgaat hem. Het verschil is nu dit: Barth-Haitjema, Kierkegaard enz. zeggen: de tweeheid van het touw is het eigenlijke: de eenheid daar aan den bovenkant is maar schijn. De calvinist zegt: dat ik er twee zie, is maar de bijkomstigheid. Boven zijn ze één, en ik zal het ééns mogen zien. Barth zegt halleluja bij de splitsing, de calvinist bij de eenheid. Ja, als 't erop aankomt, zegt Barth niet eens halleluja; want heel deze beeldspraak blijkt hem een onmogelijkheid.’Ga naar voetnoot1) Hieraan knoopt Prof. Haitjema zijnerzijds dan weer volgende opmerking vast: ‘Het beeld is niet onaardig, alleen moet de toepassing wat anders zijn: Barth weet zijn plaats onder de zoldering (= in dit aardsche leven) en roemt in Gods genade, die een zondaar verzoent en op verlossing doet hopen. De calvinist Schilder springt onder een jubelend halleluja telkens tegen de zoldering aan, om door krampachtige “redeneeringen” de hoogere eenheid te grijpen, die in de volle verlossing, in de opneming in Gods heerlijkheid pas geschonken wordt.’ Ik geloof niet, dat deze ‘beeldspraak’ van Prof. Haitjema heel veel verder brengt. Ik zal er ook niet verwoed ‘tegen aan springen’. Maar ik zou wel willen vragen, of, als het nu inderdaad zóó stond, het ‘aanspringen’ tegen den zolder niet eerder eschatologische beleving is, dan het rustig op den beneden-vloer blijven staan? Indien de paradoxen-leer, dat Gods openbaringswaarheid verticaal ons | |
[pagina 251]
| |
platte vlak snijdt, ons niet doet ‘springen’, ons niet in heftige ‘bewogenheid’ brengt en in de ‘spanning’, dan maakt ze ons quietistisch, passief. Ik geloof, dat het gevaar niet denkbeeldig is. En ik heb al gezegd, waarom ik dat geloof.Ga naar voetnoot1) Ik geloof zelfs, dat men op het standpunt van Prof. Haitjema (als het maar consequent doorgevoerd werd) niet eens meer zijn polemiek met anderen kan volhouden. De vaderen der confessie hebben b.v. tegen de leer van Rome inzake het heilig misoffer en de transsubstantiatie, onder meer(!) ook geopereerd met argumenten, ontleend aan de rede des menschen, met ‘katheder-wijsheid’. Rome's opvatting, zeiden ze, is niet alleen boven de rede (dat hindert niet, dat willen we juist zien als eerste voorwaarde voor allen geloofsinhoud), maar ze is ook tegen de rede. Ik geloof, dat de confessioneele hoogleeraar Haitjema tegen Rome anders polemiseeren zal, dan de confessioneele vaderen deden.Ga naar voetnoot2) Maar dit doet thans niet ter zake. Indien men geen quietist wil zijn, maar juist in een ‘spanningsvol’ leven het waarachtige bewijs ziet, dat God ons heeft aangeraakt en dat zijn waarheid ons heeft ‘doorsneden’, welnu, is het dan zoo èrg, dat een calvinist ‘springt naar den zolder’, om te grijpen het mysterie wat daarachter ligt? Och, neen, het is heelemaal niet erg. En dat wil Prof. Haitjema ook niet beweren. Maar hij ziet in dat zoeken naar de eenheid een vermetelheid, terwijl wij juist gelooven, dat het is gehoorzaamheid, een ‘hijgen’, naar de ‘geboden’ (geboden zijn hier natuurlijk niet alleen wetsartikelen, maar ook openbaringswoorden in algemeenen zin). Prof. Haitjema heeft niet gezien, dat de calvinisten, die hij bestrijdt, niet alleen in spanning zijn als ze grijpen met tastende handen ‘naar den zolder’, maar dat ze het werden al dadelijk beneden ‘bij den katheder’, den katheder van Jezus Christus. Want die geeft ons, op den beganen grond, de spanning van God en mensch in eenigheid des persoons. Een paradox, in den zin van Calvijn, niet van Prof. Haitjema. |
|