Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 239]
| |
Hoofdstuk II. Eigenaardigheid van enkelen of beginselkwestie voor allen?PROF. HAITJEMA heeft - we nemen gaarne aan: zonder dit te bedoelen - dadelijk de scherpe punt der op hem uitgebrachte critiek willen afbijten, door zijn lezers te doen gelooven dat de critiek, in dit geval van de drie kerkelijk-gereformeerde auteurs - zie boven - te verklaren viel uit een eenzijdige nuanceering van het gereformeerde leven, waartoe genoemde auteurs zich gerekend willen zien. Hiermede werd stilzwijgend de bewering der critici, dat de denkbeelden van Prof. Haitjema, in dit geval, eigenlijk alle aanhangers der door Prof. Haitjema aanvaarde belijdenis tegenover zich moesten vinden, bij voorbaat op zij gezet, en werd - toch wel te haastig - gehandhaafd de juist bestreden stelling dat de leer van de paradoxale geloofswaarheid zich verdroeg met alle confessioneele, zelfs kenmerkend-gereformeerde overtuiging - except dan de eigenaardige nuance, die nu eenmaal de critici van Prof. Haitjema had voortgebracht. Bedenkt men, dat hun debat juist viel eenigen tijd na de in 1926 gehouden Asser Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, dan kan men aanstonds de bedoeling vatten van den zin, waarmee Prof. Haitjema zijn artikel opent: ‘Het Assensche Nieuw-Calvinisme heeft tot veiligstelling van de Gereformeerde waarheid een fel offensief geopend tegen de theologie van ‘de paradox’. In het vervolg worden dan nog Prof. Hoekstra, Dr Kraan en schrijver dezes aangediend als vertegenwoordigers van dit ‘Assensch Neo-Calvinisme’, ook wel geheeten een ‘veiligstellend Calvinisme’ (met het ‘licht journalisten veldgeschut’ van dit woord ‘veilig- | |
[pagina 240]
| |
stellen’ jaagt men tegenwoordig al dadelijk heel wat menschen uit de omgeving weg). Drie wetenschappelijke rubriceeringen dus. ‘Assensch-gereformeerd’. ‘Neo-calvinistisch’. ‘Veiligstellend calvinisme’. Hetwelk te verstaan is van geestelijke assuradeurs. Prof. Haitjema - het zij in alle bescheidenheid opgemerkt - maakt het zich echter op deze manier wel wat heel gemakkelijk, door dadelijk de tegen hem aangebrachte argumenten in een onvriendelijk licht te zetten. Ieder die wil - zelfs wie erop afgeeft - heeft het recht van ‘loketjes-maken’, het recht om te werken met stempel en étiket. Ook Prof. Haitjema heeft dat recht; als de oefening daarvan hem maar zweet kost. We zullen zien, of het inderdaad gevallen is. Zoolang het niet bleek, is het rubriceeren op deze manier niet gerechtvaardigd. Ernstiger is wat volgt. Prof. Haitjema klaagt erover, dat zijn voorliefde voor de theologie van de paradox ‘tot voor korten tijd als een onschuldige eigenaardigheid in een wetenschappelijk godgeleerde, die de Gereformeerde belijdenis van harte liefheeft’, werd aangemerktGa naar voetnoot1) - maar dat thans ‘van verschillende zijden alarm geroepen wordt’. Nu is het best te begrijpen, dat voor eenige jaren het boek van Prof. Haitjema (Hoogkerkelijk Protestantisme) onder hen die thans ‘neo-calvinisten’ heeten, welwillend ontvangen is. De tijd, waarin de gereformeerde wetenschap haar vertolkers en verdedigers op de katheders van Nederland vrijwel miste, ligt nog zóó kort achter ons, dat de (later in Assen saamgekomen) gereformeerden al blij waren, als hier en daar op belangrijke posten weer een gereformeerde stem klonkGa naar voetnoot2). Bovendien heeft de strijd tusschen gereformeerd en niet-gereformeerd vroeger om àndere vraagstukken zich bewogen, dan in den laatsten tijd geschiedt. Het is te verstaan, dat de vreugde om het feit, dat ook te Groningen weer de stem der ‘confessie’ zou beluisterd worden uit den mond van een zich als | |
[pagina 241]
| |
confessioneel aandienend en als zoodanig gaarne aanvaard hoogleeraar, zóó groot was, dat men meer lette op wat dezen hoogleeraar met ons vereenigde, inzake oudere strijdvragen, dan dat men dadelijk naging, of, wat hij in het nieuwe probleem der christelijke geloofskennis (met name het kentheoretische) te berde bracht, ook consequenties zou kunnen hebben, die het fundament der gereformeerde confessie zouden vermogen om te stooten. Voor nuchtere waarnemers schijnt mij de vriendelijke ontvangst van Prof. Haitjema in de pers van ‘het Asser neo-calvinisme’ een bewijs te meer, dat de hoogleeraar goed zou doen, in een wetenschappelijk debat met mannen als Prof. Hoekstra en Dr Kraan niet direct te spreken van ‘Assensch neo-calvinisme’. Als de kring van Assen zóó benepen en sectarisch was, dan zou hij Prof. Haitjema niet zoo vriendelijk zijn tegemoet getreden. Maar indien Prof. Haitjema uit recensies bewijzen wil, dat de ‘Asser neo-calvinisten’, die hem bestreden, van houding veranderd zijn, en dat dus de critiek de breede basis van het gereformeerd denken heeft verlaten, dan hebben wij alleen maar op te merken, dat reeds aanstonds - vóór Assen - de gereformeerde pers bezwaren heeft uitgebracht tegen Prof. Haitjema's Hoogkerkelijk ProtestantismeGa naar voetnoot1). Wij gelooven dan ook, dat Prof. Haitjema het debat zou verhelderd hebben, indien hij naar de wijze der rustige wetenschap had gehandeld: elk argument op zichzelf bezien en niet er bij halen, | |
[pagina 242]
| |
wat er niets mee te maken heeft. Dat het verzet tegen hem specifiek Assensch is, en daaruit te verklaren, dat is een rechtvaardiging van eigen denkresultaten, die juist zóóveel te vroeg komt, als de argumenten te laat komenGa naar voetnoot1). Toch moeten de argumenten komen. Prof. Haitjema weet, dat in de lijn van het betoog, dat tegen hem gericht is, de uitspraak ligt: Prof. Haitjema heeft Calvijn, althans op dit ééne punt, losgelaten. Dat wil dus zeggen: in het onderhavige geding van het paradoxale karakter der geloofswaarheid (verbreking van de grondwet van het redelijk denken!) is Prof. Haitjema geen goed calvinist. Dat de hoogleeraar nu in zijn eersten zin reeds beweert: mijn opponenten hebben Calvijn niet zuiver bewaard (‘neo-calvinisten’!) is te vroeg gesproken; want het gaat er juist om, dit te bewijzen, en de klacht voor zichzelf af te wijzen, door de argumenten, die men er voor aanvoerde, weg te redeneeren. |
|