Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 233]
| |
Calvijn over de geloofsparadox | |
[pagina 235]
| |
Hoofdstuk I. Ter inleiding.IN de volgende bladzijden wordt iets geschreven over de vraag, hoe Calvijn, blijkens zijn werken, staat tegenover hetgeen men tegenwoordig gaarne noemt: de geloofsparadox. Aanleiding tot de hierna komende bespreking is het volgende. In den laatsten tijd heeft de theologie van Karl Barth algemeen de aandacht getrokken. Dat zij dat verdiende, behoeft geen betoog; Karl Barth geeft een eigen geluid en vertegenwoordigt een geloofsnuance, die, ook om haar theologische zelfbepaling, veel sympathieks heeft. Toen dan ook Prof. Dr Th.L. Haitjema, hoogleeraar te Groningen, eerst in zijn ‘Hoogkerkelijk Protestantisme’, en later in zijn monografie over Karl BarthGa naar voetnoot1) de aandacht won voor de theologie of ook voor enkele grondslagen der theologie van de Zwitsers, werd tegelijk in bespreking gegeven de stelling, dat de geloofswaarheid paradoxaal is. Hiermee werd dan niet bedoeld dat ze tegen-redelijk schijnt, doch dat ze ook waarlijk tegen-redelijk is; dat de grondwet van het redelijk denken (A = A) door de geloofswaarheid verbroken wordt. Deze stelling nu, dat n.l. het paradoxaal karakter der geloofswaarheid de grondwet van het redelijk denken verbreekt, werd door Prof. Haitjema met levendige belangstelling als waarheid gepredikt. De denkbeelden, die in dezen door Karl Barth - tot op dien tijd - waren verbreid, vonden in Prof. Haitjema een enthousiast en bekwaam verdediger.
* * * | |
[pagina 236]
| |
Van gereformeerde zijde werd evenwel tegen deze stelling van den confessioneelen hoogleeraar Haitjema bezwaar gemaakt. En dit verzet kwam vrijwel tegelijkertijd van drie zijden. Prof. Dr T. Hoekstra wees de bovengenoemde stelling af in zijn rectorale rede: TwijfelGa naar voetnoot1). Dr E.D. Kraan deed hetzelfde in een referaat: Openbaring en MysterieGa naar voetnoot2). En schrijver dezes handelde eveneens in het weekblad De Reformatie, waarin vijf artikelen verschenen, later opgenomen in den bundel: Bij Dichters en SchriftgeleerdenGa naar voetnoot3).
* * *
Vervolgens heeft Prof. Haitjema tegen deze drie-voudige bestrijding zich verweerd in een artikel, opgenomen in Onder Eigen VaandelGa naar voetnoot4). Van de zakelijke opmerkingen van dit verweer-schrift hoop ik in wat hierna volgt, alles wat beteekenis heeft, naar voren te brengen. Dit kan dus nog even blijven rusten. Wel is er misschien plaats voor een antwoord op de vraag: of de bespreking van deze kwestie niet overbodig geacht mag worden. Ik geloof het niet. De door Prof. Haitjema verkondigde stellingen hebben hierom voor de orthodoxie zoo groot belang, omdat deze hoogleeraar confessioneel wil zijn, en aan een confessioneel orgaanGa naar voetnoot5) medewerker is. Het feit, dat - gelijk hier blijkt - aanhangers van dezelfde confessie op dit punt tegenover elkander staan (terwijl de kwestie toch met bestaansrecht, inhoud en autoriteit van de confessie in het allernauwste verband staat), stemt reeds tot nadenken en vraagt nader onderzoek. Temeer kreeg deze kwestie belang, omdat Calvijn in geding gebracht werd. Prof. Haitjema deed niet minder dan dit: hij annexeerde Calvijn voor zijn gevoelen - zijn argumentatie komt straks - en verweet | |
[pagina 237]
| |
daarom aan de drie bovengenoemde gereformeerden, dat zij in dit - volgens hun eigen verklaring fundamenteel - stuk afweken van Calvijn. Dit gaf het debat nog een rijker beteekenis: in een tijd, waarin zoo heel veel, wat van Calvijn weinig of niets weten wil, zich toch op Calvijn beroept, is de vraag wat Calvijn wil, van meer dan dogmenhistorische beteekenis. Bedenkt men daarbij dat het vraagstuk der openbaring niet alleen door de orthodoxie zelf van alle kanten opnieuw in studie genomen is, en dat de kwestie van het al-of-niet irrationeel zijn van het geloof nog dieper relief aan den strijd geeft, dan is, naar ik meen, wel aangeduid, welk belang er mee gemoeid is, een antwoord te zoeken op de vraag: hoe staat Calvijn tegenover de stelling, dat de geloofswaarheid paradoxaal is, dat zij de grondwet van het redelijk denken verbreekt?
* * *
De erkenning van het belang der kwestie, tevens ook de eerbiediging van Prof. Haitjema, bracht mij er toe, in De ReformatieGa naar voetnoot1) te antwoorden op het verweer van Prof. Haitjema, en de vraag te bespreken, of Calvijn inderdaad steun gaf aan het lievelingsdenkbeeld van Prof. Haitjema. Hoewel Prof. Dr A.G. HonigGa naar voetnoot2) Prof. Haitjema op enkele onjuistheden in diens betoog wees, en met name vroeg, dat deze nog nader de kwestie behandelen zou, toch bleef - voorzoover mij bekend - nadere bespreking uit. Niettemin blijft - gelet op het bovenstaande - deze opmerking van Prof. Honig haar volle kracht behouden: ‘Als beiderzijds elk prikkelend woord vermeden en de gedachtenwisseling met heldere en rustige betoogen gevoerd wordt, dan is zij niet alleen interessant, maar dan kan zij ook een gezegende vrucht afwerpen. Prof. Haitjema en de zijnen eenerzijds en wij anderzijds stellen voorop, dat wij ons op de lijn van Calvijn bewegen. Blijke dan uit duidelijke argumentatie, wie gelijk heeft! Een belangrijke theologische en wijsgeerige quaestie is aan de orde gesteld. Is het nu niet Christenplicht, en wordt de eer van | |
[pagina 238]
| |
Christus er niet door bevorderd, als beiderzijds met inspanning van alle krachten naar de oplossing dezer quaestie gestreefd wordt? En eischt God niet van ons, dat we liever eigen ongelijk erkennen zullen, dan te volharden in een onjuiste zienswijze, die schadelijke gevolgen hebben kan?’ Al heeft dus wat hier volgt, zijn aanleiding in een voorbijgaande polemiek, niettemin behoudt de kwestie zelf haar beteekenis. |
|