Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 188]
| |
Hoofdstuk VII. Moment en tijd; werk of stukwerk.EEN derde punt laat dezelfde zaak weer in andere kleur zien: het loopt hier ook over de rechte verhouding tusschen moment en tijd. Met het ‘moment’ bedoel ik datgene, wat de mystieke ziel op het oogenblik zelf geniet, of bevend ondergaat. En met ‘den tijd’ bedoel ik nu de doorloopende, alle tijden samenvattende en beheerschende ‘tijden Gods’, de geschiedenis van zijn door-gaande werk. In tweeërlei zin komt deze verhouding dan weer ter sprake. Er moet immers samenhang zijn tusschen mijn momenteele ondervinding en Gods doorloopenden arbeid, op twee manieren: de God, dien ik nu, op dit moment, voel en beleef in mijn ziel, moet objectief, in zijn eigen wezen, en werk, dezelfde zijn, als de God van alle eeuwen, de God van Abraham, Jesaja, Paulus, de kerk. Vervolgens moet óók mijn geestelijke bevinding van dit moment organisch één zijn met Gods doorgaanden arbeid aan mijn ziel èn aan heel de kerk; anders zou ik niet kunnen gelooven, dat wat ik thans als mystieke bevinding voel, ook waarlijk een onderdeel is van het voortgaande Geesteswerk in mijn hart.Ga naar voetnoot1) Men begrijpt het: ook hier is weer een zoeken naar de rechte ontmoeting van object en subject, van hetgeen buiten en binnen in mij moet geschieden. Nu zal de ware mystiek op dit punt staan naar een zuivere verbintenis. Pascal, in zijn bekeering, schrijft zijn ziel leeg en begint dan met de aanroeping: God van Abraham, Izak en Jakob... om zóó te komen tot Pascal; zie, daar zit hij, of - ligt hij, kruipt hij? In elk geval: de God van Pascal en van de wolk der ge- | |
[pagina 189]
| |
tuigen.Ga naar voetnoot1) De waarachtig mystieke ziel wordt opgenomen, mèt haar mystieke beleving, in het groote werk van de ééne heilsgeschiedenis, van de ééne kerkformatie, van de ééne kerkvergadering. Vandaar, dat door haar gesnakt wordt naar de beleving van de eenheid van eigen bevinding èn die van heel de kerk; dat bewust gelóófd wordt in de eenheid van Gods ganschen heilsweg en onzen eigen bekeeringsweg. Vandaar b.v. ook, dat een roomsche priester, Hilarion Thans, dichter tevens, niet begrijpen kan, hoe het mogelijk is, dat galileesche vrouwen slechts een zoom van Jezus' kleed raken, en ze worden gezond, terwijl hij den ganschen, waren Christus in zich heeft (hij heeft de hostie gegeten) en niet verlost is van zijn smarten. Zijn dogma laat hem in den steek, doch zijn mystieke hart vindt daar geen rust bij. Men hoore naar hem: ‘Genadig gingt Gij door Judea's steden,
Waar vele ellenden op Uw komen wachtten.
Vóór U riep lijden luid zijn droeve klachten,
Heil en genezing jubelde op Uw schreden.
Sinds zijt Ge in schaamlen schijn van brood getreden,
Maar godd'lijk bléven toch Uw krachten. -
Waarom, waar vast geloof en liefde smachtten,
Wrocht nú Uw komst niet de oude wonderheden?
Zij raakten slechts de franje van Uw kleed,
De schaduw van Uw zegenende handen.
Ik neem Uw heilig vleesch, ik neem en eet,
Ik voel Uw bloed door al mijn ad'ren branden,
En wacht nòg op het slinken van mijn leed,
Op 't brijzelen dier looden onmachtsbanden.’
Deze dichter-minderbroeder dorst dus naar de mystieke gemeenschap met Christus in de mis, inderdaad een mystiek gegeven van eerste kracht voor den roomschen dichterGa naar voetnoot2) van deze en van elke eeuw. Maar zijn mystisch hart wil rekenschap geven aan het dogmatisch hoofdGa naar voetnoot3), en anders kan hij niet het objectief genadegoed, dat Christus hem immers via de kerk tegemoet wil voeren, sub- | |
[pagina 190]
| |
jectief genieten. Zelfs zijn ‘mystiek’ moet haar motieven en quietieven ‘rijmen’ kunnen; en dàn eerst komt de mystieke gave en overgave. Dit is, op zijn standpunt, ondanks de theologisch-foutieve probleemstelling, zuiver gevoeld. Maar de valsche ‘mystiek’ laat de lijn van verbintenis aan de doorloopende openbaringsgeschiedenis rustig los. Vandaar dat bij Franciscus de ‘lijdensresten’ van ChristusGa naar voetnoot1) (zuivere mystiek) tot lijdenscopieën worden (onzuivere mystiek). Men denke aan de stigmata, de litteekenen van Christus' wonden in Franciscus' vleesch: in handen, voeten, zijde, en - op Vrijdag. Zij bekommert zich niet om de eenheid van moment en tijd, van mijn aoristus (de punt-handeling van het oogenblik) en Gods imperfecta (de lijn-handeling Gods buiten en binnen in mij). De eenheid van geheel en deelen, wat maalt daar de valsche mysticus om?Ga naar voetnoot2) Natuurlijk hangt haar grondfout in dezen samen met de min of meer magische opvatting, die men heeft van het Woord en van de werking van den Geest (zie boven over het ‘teksten krijgen’). Ook is er samenhang met de principieel foutieve probleemstelling, waarbij men het ‘mysterie’ en het ‘mysterieuse’ onttrekt aan het daglicht der doorloopende Openbaringsgeschiedenis (zie de inleiding), om het te reserveeren, enkel en alleen voor zielediepten, waarin en waarom God en duivel een soort tweegevecht voeren, | |
[pagina 191]
| |
een duel, welks onzekereGa naar voetnoot1), en uiterst wisselvallige uitkomsten natuurlijk ontsnappen aan de zelfcontrôle en de werkzaamheid van het daarbij betrokken individu. Uit zulke complexen van waanvoorstellingen komt dan de versnippering van Gods ééne werk tot enkele losse fragmenten; en ook de vervanging van de evangelische rust, verkregen uit de belofte eener regelmatige straling van de zon der genade, door een onrustige en ongelijke, angstige bestudeering van het mirakuleuze verschijnsel van lichtflitsen, geworpen door een hemelsche projectielantaarn over en in de ziel, maar dan, helaas, telkens onderbroken en afgewisseld door steeds weerkeerende pauzen van duisternis... De tegenstellingen zijn hier wel zeer sterk: de ware mystiek klimt door het geloof in de eenheid van God, en van Gods werk, en van de Schriften, òp van vrucht tot wortel; van roeping tot verkiezing; van tweede tot eerste oorzaak; van mijn ‘willen en werken’ tot het willen en werken van Gods welbehagen. Zij leert Calvijn, Kuyper, Bavinck, grijpen en preeken den troost der eeuwige verkiezing. En Dordt daarbij! Maar de valsche mystiek vindt dat alles lichtvaardig; en... letterknechterij. Dor en doodsch! Dáár ziet ze geen ‘mysterion’ in, schampert ze. O Paulus! |
|