Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 178]
| |
Hoofdstuk III. Voorloopige conclusie.ALS iemand nu zou vragen, wat we er toch eigenlijk wel aan hèbben, dit alles na te gaan, dan antwoord ik: zeer veel. Want het brengt ons al een heel eind op weg, als wij zoeken naar een onderscheidingsmiddel ter schifting tusschen ware en valsche mystiek. De ware mystiek doet, móet doen, gelijk Paulus in het Nieuwe Testament handelt. Paulus toch, en het Nieuwe Testament, maken geen principiëel verschil tusschen de openbaring buiten ons en het ‘mysterie’, want de openbaring Gods ont-dekt juist de mysteriën, en regelt, beheerscht, hun meer of minder mysterieus karakter, al naar gelang zij minder of meer van wat objectief bij God bestaat aan den mensch kenbaar maakt. Bij Paulus en in het Nieuwe Testament is er geen sprake van, dat mijn inwendige beleving en bevinding en verrichting ooit zich isoleeren kunnen of mogen van wat God buiten mij om geopenbaard heeft. Zij maken geen moment een antithese, ook geen glimp ervan, tusschen Gods in- en uitwendig spreken. Maar de valsche mystiek graaft zulk een klove wèl. Daar buiten is ‘maar’ letterwerk, doch van binnen is dàn het echte Geestes-werk! Naar buiten doet de mensch zijn verstandsoogen wel open, maar dat beteekent allemaal niets, want daarmee ziet hij alleen maar de ‘historiëele’ waarheden; doch van binnen opent God voor de speciaal daartoe verkorenen de deuren der ziel, om daar van binnen een ‘waarheid’ te laten ontdekken en genieten, die òf één of meer nieuwe hoofdstukken aan de capita der ‘historiëele’ waarheden toevoegt, òf een ‘inzicht’, een ‘blik’ op de geopenbaarde ‘historiëele’ waarheden laat werpen, die heel iets anders is dan de kijk, dien de verstandschristen daarop heeft. Het kenmerkende van deze valsche mystiek is dus, dat zij het ‘aannemen (‘dechetai’) van de geopenbaarde waarheid Gods min of meer... naar den intellectualistischen kant interpre- | |
[pagina 179]
| |
teertGa naar voetnoot1), door er een ‘inzicht’ van te maken; òf een ‘inzien’ in iets, dat te voren nog niet geweten werd; òf een ànder inzien dan te voren mogelijk was. Maar een zeker ‘inzicht’ in elk geval. Dit eenzijdig verintellectualiseeren van het begrip ‘aannemen’ gaat dan steevast vergezeld met heftige scheldredenen tegen de intellectualisten en hun intellectualisme. ‘Aannemen’ en ‘zien’Ga naar voetnoot2) worden vereenzelvigd; ‘leven’ wordt een (geheim) ‘leer’. En in dit eigenaardig spel van begrippen wordt dus onwillekeurig voedsel gegeven aan de voorstelling, alsof God, zoodra Hij de ziel van deze zijne gunstelingen mystisch beroert, zelf het objectiefgeopenbaarde éérst verandert, later geheel of gedeeltelijk prijsgeeft of althans vergunt prijs te geven. ‘Brood’ wordt onder het eten ‘manna’. Dit nu is door en door onbijbelsch. Want zoodra de mensch in zijn innerlijke ziels- en geestesfuncties ook maar een oogenblik met den rug naar de objectieve openbaring (de openbaring buiten hem) gaat staan, is zijn persoonlijkheid volgens de Schrift niet meer in dien staat van geestelijke genade, waarin hij de voorwerpelijke (z.g. | |
[pagina 180]
| |
historiëele) waarheden zuiver genieten en aanschouwen kan. Wat hij dan ziet met al zijn ‘bevinding’, is iets ànders dan de ‘historiëele’ waarheid; en, voorzoover hij ooit op gezonde wijze bezig zal zijn met Gods ‘mysteriën’, zal de inhoud daarvan telkens weer móeten zijn het objectief gegeven openbaringswoord, het gesprokene van God. Neen, wie alleen maar het ‘toesluiten’ in dien tweeden zin (zie boven) begeert, en zich niet bekommert over de toe- en ont-sluitingswerkzaamheid van God in de openbaringshistorie, die vindt in het Nieuwe Testament niet veel, of liever, hij vindt er volstrekt géén steun. Het is een openlijk conflict, waarin de mystieke-man-van-elken-dag leeft, een conflict met den bijbel. Juist de dogmatische Paulus spreekt herhaaldelijk over het ‘mysterie’, hij doet het veel meer dan b.v. de ‘mystieke figuur’ van Johannes, die in zijn brieven het woord mysterie of mystisch niet eens gebruikt. Maar de bevindelijke menschen van tegenwoordig zouden het precies omgekeerd verwàcht hebben, en, als ze gekund hadden, gecommandeerd ook. Zij zouden gezegd hebben: die bevindelijke ‘lieve’ Johannes moet wel tienmaal meer over ‘mysterie’ spreken, dan die voorwerpelijke, redeneerende Paulus. Maar het is, met dit al, toch maar anders... En ja - één keer gebruikt het Nieuwe Testament het beeld van de ‘gesloten oogen’. De oogen ‘my-ein’. Nu spitsen de mystieke broeders het oor: het zal nu wel goed en zoet worden! Maar het ziet er alweer slecht voor hen uit: die ééne keer, waarin het Nieuwe Testament rechtstreeks gewaagt van het ‘sluiten’ (my-ein) der ‘oogen’ is in 2 Petr. 1:9. Onze Statenvertaling heeft daar: ‘die is blind, van verre niet ziende’. Al meen ik, dat die vertaling niet juist is, toch kan een àndere vertaling den mysticistischen broeder geenszins troosten, want in elk geval: de man, die in dezen tekst de oogen gesloten heeft, deugt niet. De rest komt er nu niet op aan. |
|