Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 120]
| |
Hoofdstuk VIII. Buiten-christelijkheid van de stichtelijke redenen over den naieven mensch.SPOREN van ressentiment in dit zoeken naar naief leven zijn wel aan te wijzen. Ze zijn overal. Men behoeft niet eens uit plunderen te gaan in de werken van Max Scheler of van Oswald Spengler, om ze te vinden. Daarom gaan we nu een stap verder, en werken nog verder uit wat reeds even aangeduid werd. Waarom moet juist onze tijd den naieven mensch zoeken? Omdat hij alles wel wil, behalve de waarachtige bekeering en het geloof in Jezus Christus en het leven uit de genade. Of zooals we reeds zeiden: de mensch onzer eeuw wil wel terugkeeren tot zijn eigen menschheidsideaal, maar niet tot Hem die het ‘afschijnsel is van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van zijn zelfstandigheid’. Alles is hier on-christelijk. Om iets te noemen: men kent het verschijnsel van het ‘neo-christianisme’; de terugkeer, sinds 1890, - wat is dat alweer lang geleden - van vele dichters en schrijvers tot het eerst verlaten christendom. Dr van Nes, in zijn reeds genoemd werk, haalt het oordeel van Réné Doumic (Les jeunes) met instemming aan, als hij van deze beweging opmerkt, dat ‘in dit troebel ideaal te onderscheiden vallen een zekere levensmoeheid, verachting van het heden, het spijtig terug-verlangen naar een verleden, dat men ziet door den bedriegelijken sluier der kunst, de lust in het wonderspreukige, de behoefte aan iets singuliers, de aspiratie van overprikkelden naar eenvoud, de kinderlijke aanbidding van het wonderbare, de ziekelijke bekoring van droomerijen, geschokte zenuwen, kortom, een vertwijfelde noodkreet der zinnelijkheid’. De aspiratie van overprikkelden naar eenvoud... de reactie | |
[pagina 121]
| |
tegen het ‘Amerikanisme’... Paul Verlaine was één van hen, die eraan meededen, en het boek van Dr van Nes noemt hem dan ook in dit verband. Maar zijn reactie was nòch ‘naief’, nòch waarachtig ‘christelijk’. Wat ènkel reactie is, is nooit christelijk, omdat het christelijke een positief begrip is met een eigen, positieve, op God gerichte, uit Zijn kracht begonnen actie; dienst van God. Het is dan ook wel wat méér dan een staal van grof-brutalen overmoed, want het is óók een motie van wantrouwen tegen Verlaine's roep om naiviteit, als in ‘De Gemeenschap’ (1929) dit vers te lezen stond: ‘Verlaine heeft slecht geleefd,
en was heel dikwijls dronken.
Hij had een leelijk gezicht,
ons heeft hij gedichten geschonken.
Het mooist is ‘Sagesse’.
Dat schreef hij in staat van genade.
Van de rest deugt niet veel,
toen was hij met zonden beladen.
O Paul, o Verlaine,
ik kots van de poëzie.
Geef mij maar Veuillot,
que j'aime à la folie.’
De auteur (een vrouw) van dit vers is door Verlaine niet bekeerd. Het kán aan de auteur liggen; maar het ligt zéker óók aan Verlaine. Want hij en de zijnen kwamen niet verder dan de reactie. Ze waren zoo moe. Die reactie is, nog eens, niet waarachtig christelijk. Want ze is wèl moe van de gevolgen der zonde, maar van de zonde zèlf is ze niet moe. Ze bekeert zich niet tot God, zelfs niet tot den godsdienst, alleen tot zijn voordeelen, zijn rust. En zóó komt ook in dit opzicht de veramerikaniseerde mensch tot het ‘Amerikanisme’ terug: was het geen Amerikaan, die een hoonend boek schreef over: The Profits of Religion (de voordeelen van den godsdienst)? Het boek is van Upton Sinclair; men kent hem wel van de mijnwerkerswereld en de vleeschtrusts. Mevrouw J. van den Berg van Eysinga-Elias heeft het bij ons Nederlandsche volk ingeleid, met een lang niet malsche voorrede. Daarin was zij zoo vriendelijk, de mannen van het Réveil te rekenen tot de menschen der naiviteit (bl. II); want zij gaven zonder weder te willen ontvangen. Voor | |
[pagina 122]
| |
de rest ziet zij, noch in het reactionaire protestantisme, noch in het roomsch-katholicisme den zuiver-naieven vorm der religie: religie is immers voordeelig, zoo schrijft ze schamper, en bespaart dure, al te dure offers? In dit boek worden dan de kerken, en de (‘betaalde’) werkers van de kerk, tegen den schandpaal gedrukt. Maar jammer genoeg, de dichters blijven buiten schot; die zijn trouwens de lievelingen van den tijd, vooral van zichzelf (de overprikkelden). Maar wij zijn zoo vrij, ook velen van hen te rekenen tot wie van de religie een ‘profijt’ willen maken. Hun roep om het donum redditum van de naiviteit der zuivere, onbevlekte religie, is inderdaad een onbewust zoeken van de voordeelen der religie. Voor hen is de religie, zooals zij die zien, een ‘Bron van (geestelijke) Inkomsten’, en ‘een Schild voor (kinderlijke, rustige, arcadische) Privileges’. Of zij het weten willen, of niet, zóó is het bedoeld. Ressiment, reactie, maar geen be-keering tot Christus en tot God. Daarom komt die reactie ook nooit tot het profetische toe, dat men van en uit den Christus der Schriften leert. Zij doolt om haar eigen wegwijzers rond. Dezelfde menschen, die boeken en bladen vól schrijven met betoogen over het recht van de ‘spanning’ in de religie, schrijven soms een dag later een litanie op den naieven mensch, d.w.z. den mensch der spanning-loosheid. Let wel, niet den mensch van de ònt-spanning, die over de spanning heengekomen is, maar den spanning-loozen mensch, die nog niet aan de spanning toegekomen is, den spontanen, zóó maar gul zich uitstortenden naieveling ‘van God’. Het is een reactie, maar die losgeslagen is van het Woord der openbaring. Het is een reactie, welke terugslaat van de paradox tot de a-doxie van den naieven dartelaar in Gods schoone hoven, vèr van de vóór-hoven van ouderwetsche psalmen of ‘afgodische’ vereerders van ambt, leer, formule. Reactie, vàn de leer der ‘theologie van de krisis’Ga naar voetnoot1) tòt het leven van den zaligen glimlach tegen de engelen en tegen den God, die ‘wel’ mijn Vader ‘zal’ zijn. Want ‘zou’ hij de Vader niet zijn? Reactie, terugkeerende, vàn het eerst alom gepredikte noodgevoelGa naar voetnoot2) tòt de argeloosheid; en vàn het uitroepen der verschroeiende, ontdekkende, tuchtigende aanwezigheid van Gods Vuur bóven ons hoofd en ònder onzen voet, tòt het blijmoedig aanleggen | |
[pagina 123]
| |
van lusthofjes, zonder te vragen, of men misschien een lusthof heeft aangelegd op een vulkaan van gerechtigheid, die wreken kan. Deze reactie is niet christelijk, dus mist ze de gave der profetie. Die is het eerste, hoewel niet het eenige, kenmerk van den christen, volgens Zondag 12, vraag 2, van den Catechismus. Ze is trouwens óók te zeer eenzijdig-aesthetisch, om profetisch te zijn. Dacht men, dat Verlaine uit den tijd was? Maar kijk dan eens al die mooie boeken aan, met gewild-naieve, opzettelijkkinderlijke penteekeningen. De Vlamingen hebben er wel het grootste percentage van geleverd; en ze wisten het wel, want ze wilden naar de primitieven terug, Breugel niet te vergeten. En de terugkeer naar de primitieven is de terugkeer naar de argeloosheid, naar de beminnelijke naiviteit. Daarom schrijft Felix Timmermans zijn naieve verhalen, en daarom teekent hij er zelf zijn dito plaatjes bij. En daarom drukt men bandstempels van mooie, héél-mooie, boeken zóó, dat vooral geen hoofdletter meer in den titel staat, want kleine kinderen, naief, schrijven óók geen hoofdletters. En daarom doet Hendrik Willem van Loon zijn best om naieve praatjes bij argelooze plaatjes te geven, en het is allemaal misschien wel om te verbergen, dat hij een leer, de léér der evolutie, propageert. En ze weten haast niet, wat ze er mee aan moeten. Aan den eenen kant wordt Felix Timmermans omhelsd, ook door roomsche dragers van het ambt, als hij het kindeke Jezus in Vlaanderen laat rondgaan, naief en klein, en argeloos, en aan den anderen kant wordt Joseph Wittig kerkelijk vervolgd, al weer van roomsche zijde, als hij hetzelfde doet met het kindeke en den man Jezus, maar dan niet in Vlaanderen, doch in Silezië. Ja, het is dan ook erg moeilijk, om actie en reactie te onderscheiden, en dan recht te doen naar alle kanten, in de beoordeeling.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 124]
| |
Kleinigheden? Dat moet u niet zeggen. Er zit een geest achter: de naieve houding wordt als de echte ‘aangevoeld’, en aangeprezen. Het is reactie, zeiden we, waaruit de naiviteit weg is, en het specifiek-christelijke ook. Het spreekt vanzelf, dat de christelijke vormen ook welkom zijn soms, maar dan is het niet om het christelijke zelf, doch om de naiviteit. Alice Nahon b.v. zou niet zoo algemeen gewaardeerd worden, als men niet de naiviteit bewonderde en het christendom daarbij voor lief nam soms. Wat dunkt u hiervan: ‘God zei dat ik een liedeken moest maken.
Ik zei dat ik 't niet kon.
Hij lêe mijn weifel-hand en wilde bij me blijven,
zooals een moeder doet, die kindeke leert schrijven,
en 't lied begon.
En 't lied begon te groeien uit mijn handen
'lijk uit de Mei het gras.
Nog voor ik aan dien wasdom bloei en zaad kon wenschen,
stond heel mijn herte rijp van liekens voor de menschen,
zoodat ik dichter was.
Zoodat ik dichter was door Gods genade,
ik, die zoo zerp van ziel,
geen wijze dingen wist, geen weeldewoord van boeken.
Hoe heeft mijn Lieven Heer mij, arme, uit gaan zoeken
voor zijn muzieken stiel?
'k En weet maar, tusschen ieder melodieke,
waarmee 'k de menschen dien,
is 't woordeke ‘waarom’ een stille, matte schakel;
één antwoord weet ik maar over dat zoet mirakel:
God moet mij geren zien.’
Is het niet naief? Ja, de vorm is het. Maar het wezen is zelfanalyse, zelf-bepaling, het zegt op naieve manier, wat vrucht is van reflexie. |
|