Hoofdstuk II. Vier vraagpunten.
LAAT ons trachten, na deze algemeene, inleidende opmerkingen vier vragen te beantwoorden:
I. Hoe en op welke gronden wordt in den laatsten tijd de naiviteit als godsdienstig verschijnsel voorgesteld en als zuivergeestelijke houding geprezen?
II. Hoe komt het, dat júist ònze tijd den naieven christen, den naieven, godsdienstigen mensch, in het midden van de kerkmenschen stelt, ongeveer op dezelfde manier, als Christus een ‘kindeke’ in het midden stelde, toen Hij zeide, dat wie Gods rijk in wilde gaan, als zulk een kindeke moest worden? (Matth. 18).
III. Welke gegevens biedt ons in dezen de Heilige Schrift?
IV. Hoe moet onze houding daarom zijn tegenover dit verschijnsel en tegenover deze leer? Is, als wij in het licht der Schrift de dingen zien, de onder I bedoelde ‘lof betamelijk’?