Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
Hoofdstuk VIII. ‘Overste van de macht der lucht’.HEET, zooals we zagen, de Satan ‘overste van de(ze) wereld’, dan staat hij voor ons als een persoonlijke macht, die met zijn ‘energie’ van verleiding en van leugen (2 Thess. 2) optreedt in het zichtbare leven, in de wereld, gelijk we haar kennen en waarnemen. Maar - achter al wat zich roert en beweegt op het terrein van het openbare leven, ligt een wereld van ongerechtigheid, die men niet kan waarnemen. Onzichtbare, duistere machten zijn het, die op hetgeen voor oogen is invloed oefenen en het raderwerk der wereldbewegende krachten willen beheerschen en in beweging zetten naar eigen kwaden wil. Dit laatste nu wordt in den bijbel ons ook voorgehouden. En, dat óók onder dit gezichtspunt de Satan valt te zien, blijkt ons, als we in Efeze 2:2 den geest van den opstand hooren noemen: ‘Overste van de macht der lucht’. Dàt met dezen naam Satan bedoeld wordt, is duidelijk. Minder doorzichtig is evenwel de reden, waaròm hij zoo aangeduid wordt. Er zijn ook over de uitlegging van dezen naam zeer uiteenloopende meeningen. Hierover zijn de meeste Schriftonderzoekers het wel met elkander eens, dat Paulus hier den Satan voorstelt als oppersten machthebber van een heirleger van booze, verdervende, geestelijke machten. Onder zijn aanvoering staan andere geesten, die evenals hij de revolutie uitroepen in de schepping tegen Hem, die ze gemaakt heeft. Van de opstandige demonen is hij de aanvoerder, de eerste, de leider. Hij heeft hen het kwaad eerst met de oogen doen zien en er hen toen met gierige handen naar doen tasten. En nog steeds heeft hij aan hen zijn ‘gewillig volk op den dag van zijn heirkracht’. | |
[pagina 78]
| |
Tot zoover geeft deze bijbelsche prediking aan de exegese geenerlei zwarigheid. Maar in iets anders ligt de moeilijkheid. Wat is dat gezegd: de ‘macht der lucht’? En dan nog meer in 't bizonder: wat heeft de Satan, en de demonische macht, met de lucht te doen? Is ‘lucht’ hier hetzelfde als duisternis? Sommigen hebben dat wel gezegd; de ‘overste van de macht der lucht’ zou dan dezelfde zijn als: de vorst (van de macht) der duisternis. En zij, die het zóó zien, wijzen er dan op, dat ook in Efeze 6:12 de machten der duisternis worden geheeten: geestelijke boosheden in de lucht. Ten overvloede willen zij deze beteekenis dan verduidelijken door een tegenstelling te maken tusschen den ‘ether’ en de ‘gewone’ lucht. De ether - dat is dan de lichte, ijle, hooge lucht, helder en doorzichtig; de ether is dus het beeld van smetteloos licht. Maar tegenover dien ether gezien, is dan de ‘gewone’ lucht dik en zwaar en met vuil en onreinheid bezwangerd; dus: een beeld van de duisternis. Maar dit is toch wel wat al te gewrongen. Trouwens, men kan geen enkel voorbeeld noemen uit het Nieuwe Testament, waarin ‘lucht’ en ‘duisternis’ zoo maar met elkaar te vereenzelvigen zouden zijn. Neen, zoo komen weer anderen ons verzekeren, zóó moeten wij de dingen niet zien. Men moet in Efeze 2:2 geen tegenstelling zoeken tusschen ‘ether’ en ‘lucht’, doch hierop letten: dat ‘de lucht’ boven de aarde is, doch ook weer ònder den hemel. Zóó is nu ook de legermacht der hel bij uitstek als lucht-macht te verstaan. Want de helsche macht gaat wel bóven het aardsche uit, doch blijft weer op haar beurt staan beneden die van den hemel en van de hemelsche heirscharen. Het satanische is sterker dan de menschen van de aarde beneden, maar zwakker dan God, die daar woont in den hemel boven. Dit is dan, zoo we zeiden, een tweede opvatting. Eenigszins verwant hieraan is de opinie van hen, die meenen, dat ‘de lucht’ hier bedoeld is als ‘de sfeer van het booze’. Er is om den aardbol een dampkring; en in denzelfden zin zegt men, is er ook een geestelijke dampkring, een ‘atmosfeer’, waarin de geestelijke wereld leeft en beweegt. Volgens deze opvatting wil dus de naam ‘overste van de macht der lucht’ niets anders zeggen, dan dat de Satan sterken invloed oefent op de geestelijke wereld, | |
[pagina 79]
| |
dat hij ‘de sfeer’ der zonde schept; dat er een satanisch ‘klimaat’ is, waarin de wereld leeft en ademhaalt. En - alsof het nog niet genoeg is - er zijn nog weer anderen, die den knoop der exegetische raadselen eenvoudig doorhakken. Zij zeggen kortweg, dat Paulus zich voor het gemak van zijn lezers - en misschien ook wel van zichzelf - heeft aangesloten bij het ‘bijgeloof’ van den tijd, waarin hij leefde. Volgens deze laatsten moet men niet zoo precies uitpluizen, hoe het nu wel eigenlijk staat met die ‘lucht’ en die ‘macht der lucht’. Wanneer de bijbel den duivel Beëlzebul (vliegengod) noemt, moet men dan maar dadelijk aannemen, dat hij met volle bewustheid alle mogelijke theorieën overneemt, die zijn tijdgenooten over die ‘vliegen’ van Beëlzebul hebben verkondigd? Geen sprake van! Zonder opzettelijk critiek op den naam te oefenen, neemt de bijbel hem immers eenvoudig als gangbaar tijdwoord over? En op dezelfde manier nu - zoo besluit men dan - heeft ook Paulus in zijn dagen van alle kanten hooren beweren, dat de lucht vol van booze geesten zat. Bij verscheiden uitspraken uit boeken van Paulus' dagen en daarvoor of daarna legt men dan ook den vinger, om aan te toonen, dat in zijn tijd wel degelijk de lucht als woonplaats van geesten, speciaal van booze geesten, werd beschouwd.Ga naar voetnoot1) En zonder nu verder dit gevoelen als prompte waarheidsverkondiging te willen erkennen, sluit Paulus zich eenvoudig er bij aan, omdat zijn lezers het nu eenmaal zoo gewend waren... Het kan ook wel zijn, zegt men dan tot onzen troost er bij, - het kan ook wel zijn, dat Paulus in zijn vroeger onderwijs aan de lezers van den brief breed had uiteengezet, hoe hij het bedoelde, en dat de lezers dus beter begrepen, wat hij eigenlijk ervan dacht, dan wij thans kunnen verstaan...
* * *
Veel te ver zou het ons voeren, indien wij breed op al deze dingen wilden ingaan. Voorop stellen wij, dat voor een bloot figuurlijke opvatting (waarbij de lucht zinnebeeld der duisternis is of ook de ‘geestelijke atmosfeer’ zooals het dan, niet al te fraai, heeten moet) geen | |
[pagina 80]
| |
grond te vinden is. En dat Paulus zich zoo maar zou hebben geschikt naar wat zijn tijdgenooten geloofden, is niet aannemelijk voor ons. Tegenover het heidendom met zijn filosofie en het jodendom met zijn rabbijnentheologie heeft Paulus met groote beslistheid de prediking gesteld, die hij van boven wist ontvangen te hebben. Dat de naam Beëlzebul ook in den bijbel voorkomt, - nog wel in Jezus' mond - doet hier niets ter zake; deze naam is een eigennaam, die een verklaring krijgen kan gelijk ieder ze geven wil; en, voor wat den bijbel zelf betreft, wij hebben reeds gezien, dat Christus zich bij de aanwending van dezen eigennaam volstrekt niet ‘accommodeert’ of ‘conformeert’ aan de bijgeloovigheid of dwaasheden van de menschen uit zijn dagen, hier beneden doorgebracht. Wij houden vol, dat het gebruik van den naam Beëlzebul allerminst steun biedt voor de bewering, dat de bijbel zich zoo maar klakkeloos aansluit bij wat het volksgeloof voor waar houdt; we hebben dat reeds eerder gezien. En dan komt daar bovendien nog bij, dat in Efeze 2:2, waar gesproken wordt van ‘den overste van de macht der lucht’, geen korte, stereotype eigennaam, doch een zekere breede omschrijving van den Satan gegeven wordt. Neen, voor ons staat de zaak anders. Als Paulus zegt, dat er in de lucht een ‘macht’ van boosheid is, dan is dat naar zijn eigen overtuiging ook zoo. En dan moet men niet maar tornen aan die uitdrukking door er een figuurlijke verklaring aan te geven; want alles wijst er op, dat wij hier niet met een omschrijving van het karakter der duivelen, doch met een aanwijzing van hun plaats te doen hebben. Of het dan de plaats van hun woning is, dan wel van hun werking, - dàt is weer een tweede kwestie. Als eerst maar vast staat, dat de lucht hier de plaats aanduidt, vanwaar de duistere machten contact zoeken met de wereld der zienlijke dingen, dan is reeds in hoofdzaak den tekst van Efeze 2:2 recht gedaan. Als we dan, om nog verder te vragen, eens nader onderzoeken willen, of ‘de lucht’ nu ‘woonplaats’ of ‘werkplaats’ der duivelen zijn wil, dan kiezen wij voor het laatste gevoelen. Niet, om te zeggen, dat de demonen alleen maar in ‘de lucht’ kunnen werken. Dat zou wel een zeer onbijbelsche verkondiging zijn; want behalve wat de duivelen doen ‘in de lucht’, om met de menschen verbinding te zoeken, is daar in den bijbel ook nog met nadruk sprake | |
[pagina 81]
| |
van hun raadslag in de hel. Men bedenke dan ook, dat de benaming van Efeze 2:2 (overste van de macht der lucht) moet verklaard worden als een aanduiding van der duivelen invloed-oefenen op de menschenwereld. Niemand ziet hen; waarneembaar langs zintuigelijken weg is de werking der duivelsche machten niet. Toch is ze er; en ze is zeer nabij. En die twee elementen (onzichtbaarheid en toch nabijheid van de op verderf aansturende helsche krachten) worden nu aangeduid in de heenwijzing naar de lucht, als invloedssfeer, als operatie-terrein van de onder Satan staande duivelen. Men heeft gezegd, dat deze verklaring een tegenstrijdigheid zou beteekenen in Paulus' voorstellingswijze omtrent engelen en duivelen. Want, zoo luidt het bezwaar, men kan bij de boven aangenomen opvatting, geen overeenstemming vinden tusschen Efeze 2:2 en 6:12. In 2:2 staat, dat de duivelen in de lucht zijn, terwijl 6:12 spreekt van geestelijke boosheden ‘in de lucht’. Dat is nu wel niet tegenstrijdig, als we de nederlandsche vertaling lezen, doch de zaak komt anders te staan, zoodra we den grondtekst naslaan; deze toch spreekt van ‘hemelsche plaatsen’; van geestelijke boosheden in het opper-hemelsche. Kan men nu den éénen keer spreken van duivelen in de lucht (d.w.z. beneden de hemelsche plaatsen) en den anderen keer hen boven de lucht denken, en als bovenaardsche, ‘boven-luchtsche’ geesten ze voorstellen? Hier schijnt werkelijk een onoplosbare moeilijkheid te liggen. Doch bij eenig nadenken vervalt hier wel de gedachte aan tegenstrijdigheid. Immers: in 2:2 wordt gesproken niet over het wezen, doch over de werking der duivelen. En omgekeerd: in 6:12 is het te doen niet om hun werking, doch om hun wezen. De bovenste, de opperst-hemelsche dingen uit Ef. 6:12, zij vormen die sfeer, welke geheel boven de aarde verheven is, en op heel andere wijze bestaat dan de aardsche dingen bestaan. Alles nu wat in die boven- en buiten-aardsche sfeer leeft en werkt, is daardoor onttrokken aan de wetten, die hier beneden alle doen en laten beheerschen en bepalen. Wat ‘in de opper-hemelsche dingen’ is, is dus van een ander wezen dan hetgeen beneden is. De duivelen hebben een anderen aard, een ander wezen, een andere werkwijze dan de menschen. Want ze zijn geesten, en kunnen dus | |
[pagina 82]
| |
werken en invloed oefenen in de wereld op geheel andere wijze en langs heel andere wegen dan menschen van vleesch en bloed vermogen. En hierover spreekt Efeze 6:12. Doch vraagt men nu nader, waar die invloed der duivelen geoefend wordt, dan zegt Efeze 2:2: ze zijn niet ver te zoeken, die duivelen. Ze werken in onze onmiddellijke nabijheid; de krachten der hel, hoezeer in wezen verschillend van wat op aarde zienlijk is (6:12), komen toch naar ons toe uit onze onmiddellijke omgeving (2:2); ze komen op de menschen af uit de lucht; ze zijn nabij. En dat nu die op de wereld inwerkende geestelijke boosheden onder een opperbevelhebber staan, die ze organiseert en aanvoert, dàt is het wat Efeze 2:2 ons leert met betrekking tot den Satan. Van de heirscharen (‘macht’ is in Efeze 2:2 een saamvatting van àl de machten en krachten, die onder Satans leiding staan), van de heirscharen der hel is de Satan de groote opperbevelvoerder. Men hoort hier het fugatisch thema opklinken, dat onder andere ook in de krijgsmuziek van Joost van den Vondel is uitgewerkt: ‘Op, trekt op, gij Luciferisten,
Volgt deez' vaan!
Neemt te hoop al uw krachten en listen.
Rukt vrij aan.’
Want ook de Satan heeft zijn organisatie, zijn ‘systeem’. Zijn regeering is tegen den kosmos, tegen de wereld als Gods schoone schepping, gericht, doch ze is toch een ‘regeering’. Zijn wereld is een chaos in wezen, doch omdat ze een tegen-kosmos bouwen wil, daarom verwerpt ze den stijl van den chaos: d.i. de stijlloosheid, doch tracht in evenredigheid van bouw en planmatigheid Gods werk te verwoesten. De architectuur is er, en architect is Satan ook. Maar zijn fundament is gegraven in de duistere diepten der zonde en, al is een bestek ontworpen, afbraak is toch het doel. De beste en de vreeselijkste brekers zijn niet zij, die breken als wilden, onbeheerscht en zonder discipline, doch het zijn zij, die ook voor hun afbraak hun plan gereed hebben, hun gemaakt bestek. Dit is dan ook de groote benauwenis, die naar u komt in den naam: ‘overste van de macht der lucht’. |
|