Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd§ 26. Een vierde konsekwentie: Het is onjuist het vraagstuk van Christus en cultuur als een vraagstuk van gemene gratie te typeren.‘Gratie’ is verwant aan het ‘geoorloofde’, het toegestane. Maar we moeten oppassen voor deze single-track-theologie. In plaats van de kwestie ‘wat mag en wat niet mag’, gaat het om een gemeen mandaat. Het is onjuist om met A. Kuyper te zeggen dat het calvinisme geen eigen kunststijl kon ontwikkelen.Een vierde konsekwentie is voorts deze, dat het zelfs binnen het kader van een onnauwkeurig, niet-wetenschappelijk, populair spraakgebruik bepaald onjuist is, het vraagstuk van ‘Christus en cultuur’ te typeren als een vraagstuk van ‘gemene gratie’. Reeds hebben we hierboven uitgesproken, dat voor de term ‘gemene gratie’ bij scherpe, begripsmatige omschrijving van onze geloofsinhoud geen plaats is, althans in de kuyperiaanse | |
[pagina 113]
| |
stijl, die ‘gemene gratie’ met ‘algemene genade’ vereenzelvigt. Daarop komen wij niet terug.Ga naar voetnoot212)❘Ga naar margenoot+ Men zou echter kunnen vragen: wie staat altijd tot scherpe begripsbepaling gereed? Wie kàn een taal voeren, die niet ‘los’ van spraak is? Wie kan één bladzij schrijven, zonder in beeldspraak te vervallen? Kan niet in een zekere, wel onnauwkeurige, maar dan toch blijmoedig voor wat ons nog gelaten is, dànkende omschrijving, een cumulatie van resten van de scheppingsgaven, en het ‘natuurlijk licht’, casu quo op het gebruik daarvan, ‘genade’ heten? Mag men dan helemaal geen stap meegaan metGa naar margenoot+de remonstranten, die (blijkens de Dordtse Leerregels) van ‘commune gratie’ spraken, zo vaak zij het hadden over het ‘natuurlijk licht’? Ons antwoord op die gemoedelijke vraag is ditmaal niet gemoedelijk. Wij zeggen - en geloven, dat hier leergeld betaald is - wij zeggen ditmaal: neen. Want in de eerste plaats is er verschil tussen ‘enig natuurlijk licht’, dat ‘in de mens residu is’Ga naar voetnoot213) en het gebruik ervan. De epiek, die Kuyper liet roemen over de gemene gratie in wetenschap en kunst, heeft meer dan eens het verschil tussen licht en licht-gebruik veronachtzaamd. Maar bij de vraag: ‘wat is genade?’, komt het juist op die onderscheiding aan. Maar - ook afgezien van het tevoren gezegde - hebben wij nòg een bezwaar er tegen, het woord ‘gratie’ eenzijdig naar voren te brengen. We horen in de laatste jaren nog al eens smalend spreken van ‘recht-lijnig’ denken, en van ‘single track-theology’. Meestal hebben we dan enige moeite, om ‘in de plooi te | |
[pagina 114]
| |
blijven’. En extra moeite kost het ons in het geval van bepaalde schrijvers, die fungeren als apologeten van de gereformeerde nederlandse synodes van 1942-1944 (ook nog na 1946)Ga naar voetnoot214), en dus òptrekken tegen hen, die de kinderen van het verbond niet (met uitsluiting van elke daarmee niet strokende zienswijze) voor wedergeboren hielden. We horen deze apologeten soms toomen tegen het ‘rechtlijnig’ en ‘enkel-spoor’-denken van hun opponenten. Maar zelf hebben ze moeten beloven (en juist aan die belofte is niets veranderd),Ga naar margenoot+❘ dat zij niets zouden leren, wat niet ten volle in overeenstemming was óók met die synodale uitspraak van '42, die zich moeite gaf heus te verzekeren, dat men ‘onder ons’ (gereformeerden waren bedoeld) dergelijke residuën in de mens als dat ‘licht van de natuur’ toch wèrkelijk met dezelfde naam betitelde als die óók de remonstranten gebruikten: commune gratie. Dit is nu eens òns te ‘recht-lijnig’. Dit doet òns denken aan een lijntje met enkel spoor.Ga naar voetnoot215) ‘Gratie’ immers is ‘genade’, onver- | |
[pagina 115]
| |
diende, verbeurde ‘gunst’. Dat woord is dus verwant aan het begrip van: het geoorloofde, het toegestane. Vele zijn dan ook de christenen, die ‘de cultuurvraag’ àl maar weer zien als een vraag van: wat-màg-en-wat-niét-màg. En vandaar de vele ongelukken. Naar onze mening toch, en heel de gang van ons betoog wijstGa naar margenoot+dat uit, moet de cultuuropdracht worden gezien als primair een zaak van het ‘gemene bevel’, de ‘gemene roeping’, het ‘gemeen mandaat’. Mógen en móeten staan niet los van elkaar. Ons boven ingenomen standpunt liet de vraag van ‘cultuur’ zien als een kwestie van taak, reeds vóór de zondeval. Van scheppingsmandaat. Van kreatuurlijke Gods-dienst. En als dan de catechismus van Heidelberg zo juist, en ingrijpend, zegt, dat God de mens geen onrecht doet, als Hij van hem eist, wat in het paradijs hem reeds opgelegd is, ook al kan hij dat niet meer doen, dan keert dit antwoord zijn scherpe snede tegen hen, die hun leer van de ‘gemene gratie’ alléén maar laten praten over wat ons nog aan vergùnningen bij oorkonde van God geláten is. Bebouwt de hof, - God doet de mens geen onrecht, als Hij van elke mens dat zelfde nog altijd eist, al kan hij het niet doen. Een en ander hangt met meer dan één belangrijk theoreem, ook van methodologische opbouw, samen. De gemene-gratie-leer, die van ‘genade’ haar uitgangspunt maakt, kiest daardoor een uitgangspunt voor haar probleemstelling in wat na de val ons ❘Ga naar margenoot+nog gelaten is. Daar maakt ze meer dan één fout: ze moet (zonder wat na de val geschied is te verwaarlozen!) toch naar wat vóór de val geschied is, terug, om Gods bedoeling te verstaan; voorts: ze heeft het àl maar over wat ONS (mensen) ‘nog’ ‘gelaten’ of ‘gebleven’ is, alsof het om de mens ging, inplaats van om God. Ze is dus meer anthropocentrisch dan theologisch; en door in déze fout te vervallen, móet ze ook een derde begaan: ze gaat nu op schuldige wijze cultuuroptimistische geluiden uitzenden. Want de ‘natuur’ (als te bewerken materiaal) is ‘ons’ nooit | |
[pagina 116]
| |
Ga naar margenoot+ ‘gegeven’, maar ‘ter beschikking gesteld’ (zoals de rederij het schip aan de kapitein ter beschikking stelt, maar om er voor de reder mee te werken, heus niet als presentje). Laat God nu ons in de natuur opgenomen blijven, en de natuur met ons voortbestaan, dan zegt de mens, die zichzelf ‘rijk’ voelt om wat ‘hij’ ‘had’ (!): ik heb nog ruime vergunningen. De ander, die er niet aan denkt, arbeid geen lust te noemen, en leven geen feest, zegt toch op zijn beurt: pas op voor single-track-theology. De mens die zichzelf een aangestelde van God voelt, kapitein op het schip van de eeuwige Reder, moet tot de erkenning komen: ik sta nog onder krachtige mandaten: er is nòg werk aan de winkel. Met de natuur (waartoe ik met mijn cultuurdrang ook zelf behoor), zal nog een massa moeten gebeuren, vóórdat de wereld vergaat, of liever: óver-gaat (in een andere bestaanswijze), en het mandaat, om als ambtsdrager van God haar te ‘bewerken’ in en buiten mij, dat is nog nimmer ingetrokken. Een waarschuwing tegen ‘Pallieter’-axiologie.Ga naar voetnoot216) Cultuur is dus een zaak van moeten. Ook zij viel onder het oude ‘gebod des levens’. ‘Leven’ is hier te nemen in de breedste zin. De uitdrukking betekent niet: een kommando: leef; ook niet: mens, durf te leven. Maar: een gebod, dat zelf het leven meedeelt, aan wie het houdt. Daarom is de inhoud van onze cultuurroeping ook nooit bepaald door aanleg of smaak, alsof déze de normen konden stellen;Ga naar margenoot+❘ want eerste goddelijke roeping is voor elk: gaaf en kompleet te willen zijn, ‘teleios’Ga naar voetnoot217) in de zin waarin Christus ons zegt: weest dan gij volmaakt, uit-gegroeid. Humaan, nooit | |
[pagina 117]
| |
humanistisch. Met zich en het zijne, en met wat van de gemeenschap is, moet elk treden voor God. Niet ieder heeft ‘aansluiting’ bij elk cultuurfenomeen; en de verscheidenheid van aanleg is niet een schuld. Maar geen direkte aansluiting in zijn aanleg voor een of ander cultuurveld (bijvoorbeeld de muziek) te hebben, is nog wat anders dan zelf zich daarvan àf te sluiten. Bij de brede cultuurstrijd zonder interesse toe te zien, is geen jagen naar de dienstbewuste training. Wij kunnen ons dan ook niet vinden in de mening van sommigen,Ga naar margenoot+die met A. Kuyper zeggen, dat het christendom, subsidiair het calvinisme bijvoorbeeld, geen eigen kunststijl kàn of màg ontwerpen. Er is eens gezegd, dat het calvinisme hierom geen ‘eigen kunststijl’Ga naar voetnoot218) heeft ontwikkeld, omdat het religie bedrijft, en voor het ‘hogere’ het ‘lagere’ moest laten liggen, althans niet op eigen wijze kon ontwikkelen. Naar onze mening ligt het gevaar hier voor de deur, om weer ‘religie’ en ‘cultuur’ van elkaar te scheiden. Bovendien wordt hier de suggestie gewekt, als zou het mogelijk zijn, wèl de stijl voor het éne, maar niet die voor het andere ‘levensgebied’ te ontwerpen. ‘Stijl’ is altijd een zaak van het gehele gebouw, dàn pas van de delen. Wie over levensstijl als calvinist kan spreken, die kan het vast ook over kunststijl. De stichter van een vrije universiteit heeft, vrezen we, haar taak hier al te zeer begrensd. De dienst van God is voor àlles scheppend, vormend, óók stilerend. Voorzover het calvinisme - om niet meer te noemen - op enig terrein geen eigen stijl ontwikkelde, is dit ten dele (want ons boven gemaakt voorbehoud blijft van kracht) een teken van zwakheid. Wanneer cultuur God-dienen-in-de-‘Alltag’ is, dan blijft deze roeping, binnen de grenzen, die Christus' regering aan elke periode van de heilshistorie ❘Ga naar margenoot+stelde, onverbiddelijk, en moet ieder er naar staan, gaaf en rond mens te zijn in evenredigheid, en in coöperatieve verbanden, ingericht naar doelcongruente normen. Want nooit heeft zij géén sociaal effect. |
|