Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
§ 25. Een derde konsekwentie: Onthouding van cultuurwerk is altijd zonde.Zij kan alleen dan goed en geboden zijn als ze opgelegde noodmaatregel is. Men kan als gelovigen door overbelasting niet komen tot b.v. christelijke organisatie op esthetisch en artistiek terrein. Dit is positieve ascese als zelfbedwang terwille van het Rijk van God.Een derde konsekwentie uit het ingenomen standpunt raakt de kwestie van cultuur-onthouding. Is daar plaats voor? Zo ja, in hoeverre, waarom, waartoe? Dit vraagstuk heeft vele aspecten, te veel om hier te noemen. Enkele opmerkingen mogen hier volstaan. Ga naar margenoot+ Voorop moet gesteld worden, dat nu er een cultuurgebod ligt, een gebod, dat ouder is dan de zonde, onthouding van cultuur-werk altijd zonde is: werk-stáking. En nu de Christus alle werkelijke schatten van ‘cultuur’, immers, van ‘genade’, in zich besloten heeft, nu is onthouding òm de onthouding niet anders dan Christus-verzaking, vrijwillige armoede, schuld voor God. In déze zin mag onthouding van de christen in cultuurzaken nooit gepredikt worden. ‘Alle schepsel Gods is goed’, als het met dankzegging aanvaard wordt; want het wordt ‘geheiligd’ door het Woord van God en door het gebed.Ga naar voetnoot204) Er staat: alle schepsel. Gods maaksel is wat anders dan het onze: ZijnGa naar margenoot+❘ ‘koren en most’ is wat anders dan onze moutproducten of ons gedistilleerd. En juist waar elk schepsel van God geheiligd wordt door ‘het Woord van God’ (zijn tot òns komende spraak) en door het gebed (onze tot Hèm komende spraak), en dus in het reële verbondsverkeer, daar is onthouding van cultuur-verrichting, met andere woorden: de weigering om Gods ‘schepsel’ in het verbondsverkeer met God te laten comparerenGa naar voetnoot205), niets anders dan versmalling van dat verkeer. Liefde, die haar verkeer eigenmachtig versmalt, wat pleegt men daarvan te zeggen? Er is onthouding, die bepaalde cultuurzônes vermijdt, omdat | |
[pagina 109]
| |
men op dat terrein Gods gebod te zwaar vindt, zich er niet bekwaam voor voelt, de hoogdruk van het onder-wetsdruk-staan te beklemmend acht, en daarom liever die bepaalde zône vermijdt. Dat zo'n onthouding zondig is, laat zich gemakkelijk verstaan. Men vermijdt het cultuur-gebied in kwestie, omdat men met Gods wet niet een conflict hebben wil. In werkelijkheid vermijdt men dan Hem zelf. Men wil van Hem, de Wetgever, geen ‘last’ hebben. Maar men laat na, Hem zijn ‘lust’ aan ons te laten ‘zien’.Ga naar voetnoot206) Onthouding mag dus nooit ‘in zichzelf’Ga naar margenoot+begeerlijk heten. Ze kan alleen dan goed en geboden zijn, als ze opgelegde noodmaatregel is. Want er zàl nood zijn tot het einde der dagen toe. En hij groeit en wordt gaandeweg groter. Omdat er oorlog is. Door de oorlog, die God tegen de zonde, en de zonde tegen God nog steeds blijft voeren, is er nergens mogelijkheid voor een simultaan harmonisch en centraal geleid ontplooien van àlle cultuurkrachten. Zoals in een oorlogvoerend volk de normale ontwikkeling van wat het volksleven aan krachten in zich heeft, pas mogelijk wordt als de wapens rusten, zo kan de gemeenschap van de nieuwe mensheid pas haar ‘rust’ weer vinden in de normale arbeid op de nieuwe aarde: dan is de oorlog uit. Dit oorlogs-motief geeft ons nog een ander gezicht op de kwestie van de onthouding. God heeft millioenen mensen, maar slechts een ❘Ga naar margenoot+deel van die millioenen begint zijn plicht te doen. Daarom wordt de gemeenschap van Gods trouwe kinderen veel zwaarder belast, dan zij ooit zou zijn, wanneer àlle mensen God vreesden en dienden. In onze dagen klaagt men van de zijde van de ongelovigen vaak over de ongelijkmatige verdeling van de goederen. Maar die er over klagen buiten God, doen eigenlijk zelf nooit anders, dan wat zij hier aan ‘de’ gemeenschap ver- | |
[pagina 110]
| |
wijten. Loop 's avonds langs de bioscopen, zie daar de schitterende reclame, zie ook de paupers in stromen hun twee kwartjes daar betalen; denk aan de reusachtige organisatie, die achter dit machteloze, helaas doorgaans onchristelijk beoefende ‘cultuurwerk’ ligt, en u ziet in dat éne voorbeeld een openbaring van - God-loze verdeling van goederen. De christenarbeider, die 's zondags voor de zending zijn met moeite bijeengegaard kwartje in de collectezak offert, doet daarmee indirekt óók cultuurwerk, en zou met 12½ cent kunnen volstaan, als de leegloper, die zijn twee kwartjes in de bioscoop offert, de grens had kunnen vinden tussen vermaak en arbeid, tussen spanning en ontspanning. De kapitalen, die voor een slèchte film geofferd worden, zijn bijvoorbeeld onttrokken aan de zending, die ook cultuurtaak is,Ga naar margenoot+ hoewel dit niet alleen. Die enkele voorbeelden maken aanschouwelijk, hoe de christenmensen als gemeenschap, voor onderwijs, zending, kerk, filantropie enzovoorts bijzonder zwaar belast zijn. De abnormaliteit begeleidt hen bij elke stap, die zij doen; want de zoon, die in Vaders wijngaard werkt, is óverbelast, doordat zijn broeder die niet werkt, Vader ontrouw is. Zo gezien, is cultuurmijding, in welke vorm en ten aanzien van welk détail ook, voorzover zij opkomt uit ressentiment, of uit traagheid, benepenheid, slapheid, beperktheid van blik, een zonde voor God. Helaas moeten wij erkennen, dat de wereld op dit punt vaak terecht ons kritiseert; want afgezien van het ressentiment, dat ook christenmensen wel eens doet afgeven op wat zij niet bereiken kunnen, of op wat zij niet ‘áán-kunnen’,Ga naar margenoot+❘ heeft een kwasi-stichtelijk sprekend piëtisme maar al te vaak vergeten, en ook wel voor ketterij uitgescholden, dat zijn terugleiding (door de verlossing) tot de ‘eerste’ dingen de nieuwe mens weer de plicht tot cultuur oplegt. Maar aan de àndere kant, voorzover die kritiserende wereld, door haar roeping te verzaken, in feite zelf stáákt, en in de cultuur àltijd een normale taakverdeling van de hand wijst, zijn de christenen in bewuste onthouding hèlden,Ga naar margenoot+ wanneer hun negatieve ‘ascese’ (onthouding) er is voor het behoud van positieve (zich trainen, zich oefenen) voor de komende plichtsbetrachting, onder vooropstelling van dat, waartoe wij speciaal geroepen zijn. Een christenvolk, dat eigen ho- | |
[pagina 111]
| |
gescholen onderhoudt, zending drijft, de door Christus nagelaten armen verzorgt en hen uit de klauwen van het staatsabsolutisme (die wegbereiding voor de antichrist!) wil houden, en dat duizend andere werken van goddelijke obligatieGa naar voetnoot207) doet, en niet in de laatste plaats dáárom nooit in staat zal zijn, bijvoorbeeld, voor een groots opgezet christelijk toneel, stel, dat dit mogelijk was, voor een uitgebreide christelijke organisatie van esthetische en artistieke figuur, zulk een volk is een heldengemeenschap. Als het zó zich vrijwillig onthoudt, dan is die onthouding onder meer zèlf-bedwang, tevens positieve zelf-ascese, zelfontplooiing van de mens Gods, die blijven wil in dat, waartoe hij is geroepen. Hij is daarin, wat de anderen ook van hem mogen smalen, beheerst door een wijd cultuur-inzicht; want zijn onthouding-om-de-nood plaatst de tijd onder de boog van oer- en eindgeschiedenis. Zo'n onthouding wordt getekend, niet met het woord ressentiment, maar vindt haar grensaanwijzing en legitimatie-conditie bijvoorbeeld in Matth. 19 (zich zelf snijdenGa naar voetnoot208), niet ter ontloping van, maar terwille van de basileia, het koninkrijk van de hemelen). En zij ziet haar beeld in Openb. 12. Daar gaat ‘de vrouw’, dat is de kerk, in de woestijn. Toch is zij - want zij gaat de woestijn in na Christus' hemelvaart, in de aanvang van de ❘Ga naar margenoot+‘duizend jaren’ van zijn verhogingsheerschappij - toch, zeggen we, is zij vrijgemaakt door de Zoon des mensen. Zij heeft de rèchten van Sara, de vrije; maar zij hòngert met Hagar, de slavin, in de woestijn. Haar vrijwillige onthouding is onder geen beding negatie van haar erfrecht; maar ze is bewaring van eigen stijl, en ter-hand-neming van die cultuur, die de grote massa nooit voor ogen heeft: de dienst van God in het brede mensenleven, hic et nunc, naar de gelegenheid (kairos) van Christus' tijd (chronos).Ga naar voetnoot209) | |
[pagina 112]
| |
Ga naar margenoot+ Het is oorlog, ja ook in ons eigen hart. Ook daarom kan voor een individuele persoon de onthouding telkens in een zeer distinct en individueel steeds nader te bepalen opzicht er moeten zijn: het uitgestoken oog, de afgekapte hand, de afgehouwen voet, de verlaten akker, het achtergelaten huis, het vaarwelgezegde gezin, het verminkte corpusGa naar voetnoot210), de vereenzaamde ziel, en dit alles om het Rijk van God. Maar ook dat is geen onthouding om de onthouding, maar een gewelddadig verhinderen van een onereuze distemperantieGa naar voetnoot211), die het mindere zou laten heersen over het meerdere. Met andere woorden: geen stijl-indifferentie, geen cultuurloosheid, maar juist cultuur in stijl; toerusting en activering, en zelftemperantie van de mens Gods in en tot diens breedste dienst. |
|