Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd§ 15. In de bediening van zijn eigen ambt en in de formatie van de met Hem gezalfden brengt Christus het eigendom van God weer naar de Eigenaar terug.De aanvangen van de wereld worden met het einde verbonden. Uit de wereld moet door de mens gehaald worden wat er in zit. In de gelijkenis van de talenten is deze boodschap te lezen.In de bediening van dit ambt toch, waartoe Hij geroepen is, enGa naar margenoot+ook volmaakt bekwaam, overkomt nu aan de corrupte wereld weer het mirakel van de verschijning van de gave, schone, oorspronkelijke, of zo men wil: ‘ideale’ mens. Zolang Hij in vernedering is, is die gaafheid, die ongereptheid alleen maar in verberging te zien. Zij is dan het decorum, gelegen in een zuivere, onzondige menselijke natuur, die op Gods actuele spreken steeds wetsgetrouw antwoordt. Alleen mist zij dan nog haar beloning, die ook naar de buitenzijde Hem verheerlijkt, die aan zijn menselijke natuur de onsterfelijkheid geeft. Die ook ópenlijk Hem verheerlijkende beloning komt Hem toe in zijn verhoging: een Koning in-zijn-schoonheid is Hij nu geworden. Psalm 110:3 vervult zich steeds in Hem: en menig cultuurfilosoof zou graag die móóie woorden hebben willen schrijven, zodra hij ze had verstaan. De gave mens, is die een gáve, een geschènk? Ja. Want a) Christus is het zelf, terwijl Hij onder ons staat; daarom kan Hij dan ook zeggen: het Koninkrijk van God is ‘binnen u’, dat wil zeggen: midden onder u. Geen ogenblik is deze schone mens met de rug naar de anderen gaan staan. En niet alleen dit: b) Hij schèpt (ook door de almacht van de Hem gegeven Geest) de in beginsel weer gave mens, vrucht van scheppend wederbaren. Dit te geloven brengt zijn konsekwenties. ad a) Omdat namelijk cultuur-prestatie tot de opdrachten van ❘Ga naar margenoot+de mens behoort, en omdat niemand handelen kan zònder dat die handeling op een of andere manier culturele betekenis heeft, daarom is Christus, de zondeloze, de enige, die volkomen zuiver | |
[pagina 54]
| |
Ga naar margenoot+ op het cultuurleven ingewerkt heeft, en inwerkt. De enige, althans onder de mènsen-van-na-de-val. Wie omspant de volheid van gedachten, ook cultuurgedachten, die in het dogma van de kerk besloten liggen, wanneer zij Christus ziet en predikt als mens-zònder-zònde? Als zondeloze antwoordt Hij, in woord en daad, steeds geheel ‘ad rem’ op elke situatie, waarin de Geest Hem uitstootGa naar voetnoot90), opdat Hij zich tweede Adam zou betonen, en dat in een wereld, die in cultureel opzicht van die van de eerste Adam wel zeer ver verwijderd is. Wat is direkter cultuurdaad, dan volledig èn zuiver en fundamenteel en naar de oorsprongsregel reageren op culturele situaties en complicaties? En in dit alles is Hij niet ‘een’ mens, maar Zoon des mensen. Dat is te zeggen: Hij is voor een, ook in culturele zin, de afgrond zoekende wereld meer dan een lichtpunt, een lichtstreep; Hij is zòn van de gerechtigheid, ook in dezen. ‘Zon’ is niet slechts licht-, maar ook krachtbron. Als Logos-Middelaar-Borg is Hij de hypostase, de soliede draaggrond, oergrond, vervuller, redder, cultuurvernieuwer. Een cultuurteken, dat daarom weersproken wordt.Ga naar voetnoot91) ad b) En doordat Hij, als Messias, reeds vóór zijn verschijning onder de naam van Jezus, en daarna, dus àlle eeuwen door, optreedt krachtens zijn in het midden van de geschiedenis te verwerven of reeds verworven recht in de wereld, met zijn verlossende kracht, daarom máákt Hij ook weer mensen zó, als ze er ‘in den beginne’ waren: mensen Gods.Ga naar voetnoot92) Hij stelt te midden van een ‘krom en verdraaid geslacht’Ga naar voetnoot93) weer typen van het in beginsel zuivere mensenslag. Nog niet volkomen zijn ze; maar in beginsel zijn zij er toch weer. Zij zijn er van het ogenblik af aan, | |
[pagina 55]
| |
waarop Adam zich in geloof bukt onder het Woord van de eerste evangelische belofte, en zij komen, en nemen toe, en worden ‘die ❘Ga naar margenoot+schare die niemand tellen kan’Ga naar voetnoot94), de schare van de heiliggemaakten van God in Christus door de Geest. Hun leger neemt toe, en blijft het welgetelde, tot aan de jongste dag. In deze bediening van zijn eigen ambt, en in de formatie van deGa naar margenoot+met Hem gezalfden (‘christenen’), voltrekt zich dus niet minder dan een goddelijke aktie (een aktie die uitgaat van Vader, Zoon en Geest) tot verovering, door de Christus van God, van de wereld voor God. ‘De aarde is van de Here en haar volheid’.Ga naar voetnoot95) De verovering is herovering: het eigendom wordt, voor zover het er toe van eeuwigheid aangenomen is, tot de Eigenaar teruggebracht in juiste verhouding. Christus verbindt de aanvangen van de wereld aan het einde, de oergeschiedenis aan de eindgeschiedenis, de eerste dingen aan de uiterste, de alfa aan de omega, het abc van Gods kracht-dadig legislatieveGa naar voetnoot96) spreken in het begin aan het xyz van zijn opnieuw kracht-dadig evangelisch spreken in het eind van de dagen. Want Gods legislatieve spreken in de aanvang van deze wereld (tot de ongerepte Adam) was een spreken in en uit het verbond: regeling van de wederkerigheidsrelatie tussen God en mens, in belofte en in eis. Dat verbondsstatuut met zijn ordeningen moest toen de wereld van het begin tot het eind leiden. En nu, na de bondsbreuk van de eerste Adam, de tweede de verbondsweg weer opgaat en herstelt, nu komt het einde tòch nog in vrede, maar de vrede is pax Christi, of anders geen. Zó consummeertGa naar voetnoot97) de Christus al wat in de wereld is: het wereldlijke, en het kerkelijke; het slàngenzaad en het vrouwenzaad; engelenkracht en demonengeweld. Hij is vóór ons uit en daarna met ons mee gegaan tot de aanvangen van Gods schepping; las daar van de wetstafels de werk-regels af, die | |
[pagina 56]
| |
God gesteld had, in den beginne, aan de mens Gods. Hij las ook déze pure arbeidsregel van de wetstafel af: dat elke geschapen arbeider van God alle ‘talenten’Ga naar voetnoot98), door God aan zijn arbeiders in de scheppingsmorgen uitgereikt, in de historie van de geschapen wereld zóGa naar margenoot+❘ in zich zelf moest naspeuren en zo leren gebruiken, dat tenslotte uit de wereld, door productiefmaking van de in de wereld gelegde, en daarna door de speurende mens te ontdekken en in hun ‘aard’ te respecteren ‘mogelijkheden’, alles gehaald zou worden wat er in zit. Alle talenten, die de Heer van de knechten aan die knechten gaf, moesten evenveel gewonnen hebben in de avondstond, als er waren uitgedeeld in deGa naar margenoot+ ochtendstond. En alle mogelijkheden, in de kosmos verborgen, dienden te worden nagespeurd, ontdekt, conform de geopenbaarde wet geactualiseerd, en aan de opbouw van het geheel dienstbaar gesteld te worden volgens de van het begin af gestelde rangordening van de afzonderlijke schepselen. Als de persoonlijke mens (daarin gesecondeerd door de andere geschapen persoonlijke ambtsdrager, de engel) nu zijn ‘munus’ (ambt)Ga naar voetnoot99) zó zou bedienen, dan zou, naar een zegswijze van de nederlandse confessie, elk niet-persoonlijk kreatuur, en óók de kreatuur mens (en engel) zelf, zijn ‘officium’ (dienst) weer gaan vervullen. Dat is, zo men wil, theocratische ordening van alle dingen. Niet minder dan dit is het, wat de Christus vond geschreven op de dagorder, die God grifte in het hart van de cultuurmens van het begin, de schone mens in de schone hof, zonder schone poort: die hof was ópen toen. Het heeft Hem zó gegrepen, wat Hij daar las, en zó beheerst, dat Hij - bij voorbeeld - de gelijkenis van de talenten, waarin dit abc weer wordt te lezen gegeven (want reformeren is: de mensen 't abc weer leren) uitgesproken heeft, blijkens de synoptische evangeliën, als de laatste vóór zijn ambtelijke lijdens- en opstandingsgang. De laatste vóór het doorbreken van zijn ‘duizendjarig Rijk’. Het heeft Hem zó gegrepen, dat Hij in zijn | |
[pagina 57]
| |
laatste grote kerkgebed, ‘opgezonden’ in de dagen van zijn vernedering, de Vader heeft gezegd: Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze.Ga naar voetnoot100) Dat Gij hen ❘Ga naar margenoot+dáár bewaart, niet in een klooster, dat een refugiumGa naar voetnoot101) van de eigenwilligheid, een refectoriumGa naar voetnoot102) van vermoeidheid wordt, althans, wanneer het geen open venster en geen open deur naar de wereld heeft. |
|