Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd§ 13. De ambtsgedachte is tevens van beslissend belang voor het verstaan van wat cultuur is.Als tweede Adam grijpt Christus terug naar het ambt van de eerste Adam in het begin van de geschiedenis. God gehoorzamen in alle functies van het bestaan is het abc van de levens- en wereldorde.Voorts, óók voor de tweede term van ons probleem, ❘Ga naar margenoot+dat wil zeggen voor de tegenover de openbaring verantwoorde opbouw van het begrip ‘cultuur’ of ‘cultuurleven’ heeft de schriftuurlijke ambtsgedachte direkte en constitutieve betekenis. Eerst onder gelovige in-rekening-brenging van de ambtsgedachte, zoals met name Calvijn ze zo schoon gegrepen heeft, zien wij een einde komen aan dat vermoeiende spel van de geesten, van wie de een ‘de religie’ uitspeelt tegen ‘de cultuur’, de ander ‘de cultuur’ tegen ‘de religie’.Ga naar voetnoot78) De keten van de gedachten is hierbij gemakkelijk in handen gegeven. | |
[pagina 48]
| |
Wij moeten hier terzake van de ‘tweede’ Adam terug naar het begin van de dingen, toen er de ‘eerste’ was, de eerste, aan wie de openbaring gevende God in zijn verbondsverkeer ook eerste beginselen daarvoor heeft afgekondigd. Want deze eerste AdamGa naar margenoot+ was - althans voor wie niet evolutionistisch denkt - geen kind, en geen speelse naïeveling. Hij had - om in de taal van de nederlandse confessie te spreken - weliswaar met àlle andere schepselen zijn ‘officium’, zijn taak als onderdeel van het gemaakte geheel van de werken van God. Maar bij hèm (evenals bij de engel) is het ‘officium’ tot ambt geworden.Ga naar voetnoot79) Om ambtsdrager te kunnen zijn, daartoe is hij door God gemaakt, niet maar als een onderdeel van de grote wereldmachine, maar ook als door God aangestelde en tegenover Hem verantwoordelijk gestelde machinist. Verantwoordelijk, niet in die eerste, wèl in die tweede kwaliteit. Deze bestemming van de ‘adam’ (mens) tot zo'n verantwoordelijk ambtswerk, bepaalt nu verder heel zijn optreden, in al zijn relaties. Ze bepaalt zelfs zijn kwaliteiten; want God schept hem zo als Hij hem hebben wil; en als doelbewust ambtsdrager wil God hem hebben. Van hier uit gezien, vervalt de constructie van de ‘naïeve’ oer-mens; en krijgt de mens het predicaat ‘medearbeider van God’Ga naar voetnoot80); en wordt zijn arbeidGa naar margenoot+❘ opgenomen in een zó | |
[pagina 49]
| |
breed kosmisch verband dat ze in de oorspronkelijke wereld van de paradisale zuiverheid direkt en altijd ‘liturgie’Ga naar voetnoot81) mag heten, dat wil zeggen dienst in en aan het Rijk. Welk Rijk? Dat Rijk, waarvan God de Koning is, het Koninkrijk van de hemelen dus, dat zijn onderdanen over twee afdelingen van de kosmos heeft verdeeld: een ‘boven’-, een ‘beneden’-afdeling. Is nu dit het beeld van de eerste Adam, dan kan de ChristusGa naar margenoot+slechts zijn naam van de tweede Adam terecht drágen, indien ook Hij - als mens - binnen het kader van deze ambtskategorieën valt en wil vallen. Juist als tweede Adam moet de Christus als ambtsdrager in het midden van de geschiedenis teruggrijpen naar haar begin, en naar de daarin gestelde beginselen. Door voor Gods oog zijn (aan dat van de mensen fundamenteel gelijke) ambt te bedienen, vat Hij de grote reformatorische taak van terugkeer tot het abcGa naar voetnoot82) van de levens- en van de wereld-orde op. God dienen, in het concrete leven. God gehoorzamen in àlle functies van het bestaan, Gods uitgedrukte wil volbrengen met al wat in ons is, en dat te midden vàn, en in organisch verband of verbond mèt alles wat om ons is, ziedaar dit abc. Hier ligt het probleem van de cultuur, en haar omschrijving, in de wortel reeds gegeven. Straks komen we daarop nog nader terug. Maar als we na dit voorlopig zoeken van een rustpunt voor de gedachten, nu de draad weer opnemen, dan zien we Christus in zijn ambtsdienst in het midden van de wereldhistorie staan. Het begrip van: het ‘midden van de geschiedenis’ (Tillich en anderen) ❘Ga naar margenoot+wordt zó schriftuurlijk opgebouwd. Het is geen ‘kate- | |
[pagina 50]
| |
gorie’, op één lijn staande met het ‘grensbegrip’ van een a-historisch ‘begin’, of met dat van een even a-historisch ‘uiterste’ (eschaton), opnieuw als ‘grensbegrip’Ga naar voetnoot83) genomen, maar het is een resultaat van heuse tijdméting en tijddeling in werkelijke perioden. Er is een historisch begin: daar is de mens geschapen en gevallen in de zonde. Er zal een einde zijn: waarin ieder zal wegdragen, wat ‘in het lichaam’Ga naar voetnoot84) (door hem in tijdelijke bestaanswijze beneden) gedaan is. En nu is het ‘midden’ van de geschiedenis die periode, waarin Christus dat einde komt ontdoen van de doem van het uitsluitend door de breuk van spoedig na het begin bepaald te worden.Ga naar voetnoot85) |
|