Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
§ 8. ‘Jezus’ wordt niet uit zijn tijd, op aarde doorgebracht, verklaard, maar wij moeten naar Hem als Jezus Christus luisteren, die sprak en nog spreekt in zijn Woord.Het is geen wonder dat er zoveel ‘oplossingen’ voor het probleem ‘Jezus en de cultuur’ zijn. Daarin voltrekt zich een cultuurhistorisch gericht.Eigenlijk is dat ook niet vreemd. Er is geen mens in de wereld ooit groot geweest, of hij moest wel voor een deel verklaard en verstaan worden uit de tijd, waarin hij leefde, maar voor een ànder deel uit zijn eigen persoonlijkheid, uit dàt, wat de Vader van de geesten in hèm, individueel en eenmalig, had gelegd. Maar voor ‘Jezus’ staat het eigenlijk nog weer anders. Hij wordt in zijn werken, zoals we reeds opmerkten, nimmer verstaan zònder, maar óók even stellig nooit verklaard uit de tijd, die Hij hier op aarde onder de mensen heeft doorgebracht. Wel mèt, niet uit zijn tijd kent men Hem. Want Hij overheerst, richt, stuurt, àlle tijden. De ‘volheid’ des tijdsGa naar voetnoot40) betekende voor Hem geenGa naar margenoot+‘getròffen’ ‘gelegenheid’, noch een toevallige voedingsbodem, waarop Hij, de akker ‘vindende’, kon zaaien wat Hij wilde, maar het was zijn tijd, de door Hem genomen, immers om Hem geschapen, ‘kairos’ in de naar Gods plan gerekte ‘chronos’.Ga naar voetnoot41) Hij wordt ❘Ga naar margenoot+niet verklaard uit de cultuurhistorie ‘der volkeren’ of uit de heilshistórie van Israël, want Hij is van die beide ‘histories’ (die in de grond van de zaak één zijn en van één terrein) de grondslag, het fundament, werker èn ‘eersteling’, begin, beginsel, doeleind - en ook weer begin - en nieuw uitgangspunt. De studie van het hellenisme kan Hem niet verklaren, al zal ze voor het distinctieve uitleggen van zijn woorden en werken onontbeerlijk zijn (en vice versa); de kennis van het judaïsme ‘verklaart’ Hem evenmin, ook al slijpt ze - mits ze goede resultaten levert - elke exegeet de punt van zijn | |
[pagina 30]
| |
potlood. Deze aldoor sprekende, maar alleen voor het ongeloof soms in raadselen sprekende ‘getrouwe Getuige’ is zelf geen sfinx, o neen, in der eeuwigheid is Hij dat niet. Maar een ‘begrip Jezus’, een door mensen die Hem als Christus niet kennen telkens weer in talloze variaties gevormd begrip, en een eigenmachtigGa naar margenoot+ ontworpen beeld van ‘Jezus’, dàt plaagt zijn ontwerpers en vereerders altijd weer met de stille of spottende glimlach van de sfinx. Men plaatst haar steeds weer terzijde van de grote karavaanwegen van de mensheid; maar wie beslist, wat de grootste en de centrale van die wegen is, als de Bijbel het niet mag zeggen? Men ziet die sfinx staan in het midden van de tijden; maar wie maakt een eind aan de ook in onze eeuw weer oplevende discussies rond het ware wezen van ‘die Mitte der Zeit’?Ga naar voetnoot42)? Aan de sfinx, die sinds het begin van onze jaartelling geen oog meer heeft gezien en geen oor gehoord, maar waarvan de contouren toch steeds weer in de harten van velen opdoemen, gaan vele eeuwen voorbij, maar zij zwijgt en zwijgt, tenzij ‘Christus’ in ‘Jezus’ uit al de Schriften gevonden is. Want Jezus Christus sprak en spreekt nog: Hij is ‘tegenwoordig’ door godheid, majesteit, genade, GeestGa naar voetnoot43), sprekend in zijn Woord. Totdat men Hem zelf gaat horen, tot zólang kan men over die sfinx alleen maar dichten en niet profeteren. Men moet dus Jezus in zijn eigen licht plaatsen; of beter gezegd, Hij moet zelf zich ons in eigen licht vertonen.Ga naar margenoot+❘ Maar in dit zichzelf bij eigen licht vertonen, en verklaren, doet Jezus reeds het werk van Christus. Daarin juist is Hij Christus, Profeet van God, Priester en Koning. Het licht, dat in Jezus inderdaad schijnt, schijnt in Hem, omdat Hij Christus is, knecht des Heren. En Hij laat ‘Jezus’ niet van ‘Christus’ abstraheren. In de academie niet, omdat Hij het in ‘het leven’ ook niet doet. | |
[pagina 31]
| |
Zal men zich er nu nog over kunnen verwonderen, dat men ook over de vraag, wat ‘Jezus’ voor het cultuurleven betekende, zo verdeeld is? Dat het probleem: ‘Jezus en de cultuur’ haast zoveel ‘oplossingen’ krijgt, als er hoofden zijn, die op het vraagstuk broeden? Nee, dat kàn niet anders; en in de onontkoombaarheid van ditGa naar margenoot+benauwende verschijnsel openbaart zich zijn grootheid en voltrekt Hij zijn gericht. Want daarin vinden wij een negatief bewijs van de horribeleGa naar voetnoot44) ernst, die spreekt in de sancties van zijn positief gebod, dat men Hem nooit als ‘Jezus’ ‘zien’, maar steeds vol-uit als ‘Jezus Christus’ ‘horen’ moet. Want anders treden die ‘sancties’ in werking. De historie van de ‘Jezusparagrafen’ in de cultuur-historische werken is zó verwarrend, dat ze reeds in zichzelf doet denken aan een cultuur-historisch gericht: ‘opdat zij ziende niet zien, en horende niet verstaan’.Ga naar voetnoot45) Alle eigenmachtigheid in de constructie van een ‘Jezusbeeld’ ontvangt haar bezoldiging: zij moet het terrein delen met reeksen van de meest individualistische beschouwingen. Reeds duidden we van deze kwade akker enkele misgewassen aan. Maar bedenk, dat men van ‘Jezus’ spreken wil; dan wordt de oogst nòg driester en triester. De marxist plaatst ‘Jezus’ in de cultuurhistorie als de grote revolutionair. Haeckel orakelt over Jezus als cultuurverachter. Constantijn de Grote zag in Hem de succesvolste werver voor een allerchristelijkste cultuurkamp. Oswald Spengler plaatst Hem - Jezus! - onder de historische pseudomorfosen van de arabische cultuur. Chamberlain ziet in Hem ❘Ga naar margenoot+de stichter van een zedelijke cultuur.Ga naar voetnoot46) Hegel knoopte | |
[pagina 32]
| |
aan ‘Jezus’ een soort van cultuur-pantheïsme vast, en dat deed hij, die nog overigens zo verstandig was, te bedenken, dat niemand zich hier kan isoleren van de trinitarische motieven van de oud-christelijke ‘voorstelling’. Velen voor wie de zon pas opging in Stockholm of LambethGa naar voetnoot47), waar men de ‘derde confessie’ op papier wilde zetten (waar is ze gebleven?), zagen in ‘Jezus’ de grote formuleerder van dirèkte ‘boodschappen’ tot de cultuurwereld over de actueel genoemde cultuurvragen, maar de direktheid van hun ‘boodschappen’, wordt slechts verkregen tegen de prijs van de principiële vaagheid. Weer andere congresgangers steken zich in het kostuum van geïnspireerde apostelen of inspirerende mahatma'sGa naar voetnoot48), en geven óók aan ‘Jezus’ een plaatsje onder de ‘wijzen’, die voldoende raadselspreuken hebben achtergelaten om ‘Oost’ en ‘West’ blijvend te kunnen verbinden. Zo wordt in die ontmoeting de traditionele ‘Leraar’Ga naar margenoot+ voor het Westen tot een even traditionele ‘Patriarch’ uit het Oosten omgebouwd. Het Westen liet zijn ‘Leraars’ steeds veel spreken; het Oosten hoort (!) zijn ‘patriarchen’ liefst zwijgen; òp hun vele regels schrift redigeren de eersten hun begripsmatige geleerdheid; tussen hun weinige regels schrift laten de laatsten ons ráden naar hun strikt paradoxale gedachten, spottende met alle begripsmatige ‘klaarheid’, die maar onklaarheid is. En zo wordt ‘Jezus’ tòch nog een cultuurfactor, niet zozeer door wat de theologen Hem hoorden spreken, maar vanwege het andere | |
[pagina 33]
| |
feit, dat deze theosofenGa naar voetnoot49) Hem hebben horen zwijgen: de ‘sfinx’ is hier geen ongeluk, maar de enig passende figuur. En nauwelijks zijn dézen in conferentie bijeen geweest, een ‘boodschap’ ook over Jezus achterlatend, of, ziedaar: asceten, mystieken, sectaristen van ànder slag zien ‘Jezus’ als volstrekt cultuur-indifferent: Hij spreekt enkel maar over God, zeggen zij, en tot ‘de ziel’, en in het ‘hart’, maar voor dat grote, ruwe, stugge wéreldleven wil Hij, naar zij menen, geen enkele spreuk afkondigen behalve ❘Ga naar margenoot+dan die van de permanente afscheiding: gaat uit Babel, scheidt u af. Theologen uit de school van de moderne Religionsgeschichte zetten ‘Jezus’ in één rij naast Mohammed, Zarathustra, en andere ‘godsdienststichters’ en willen van een zakelijke onderscheiding tussen ware en valse (pseudo-)religie niet weten; hoogstens van die tussen meer of minder divinatorische capaciteit.Ga naar voetnoot50) En onderscheidene chiliastische sectenGa naar voetnoot51), die alle eeuwen door geknabbeld hebben, niet maar aan het scholastisch-hiërarchische, maar ook aan het levende reformatorisch-gezonde christendom, vinden in ‘Jezus’, scherp gezegd, de grimmige profeet van hun eigen cultuur-egoïsme en cultuur-separatisme; abrupt durven ze overgaan tot de stichting van een privaatgemeenschap, die, in een aan de zuiging van de wereld onttrokken leven, op zoek is naar de grenslijn, die kerk en wereld eenmaal definitief zal scheiden. |
|