Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd§ 7. Waarom niet: Jezus en het cultuurleven? Wij moeten niet uitgaan van ‘Jezus’ zonder meer.De Bijbel geeft geen biografie van Jezus. Zijn werk wordt pas duidelijk wanneer wij Hem als Jezus Christus kennen.In de tweede plaats: de historie bevestigt, dat het vraagstuk strikt genomen, óók niet kan worden geformuleerd in deze vorm: ‘Jezus en het cultuurleven’. Ga naar margenoot+ Want om het nu eens kras te zeggen, aan ‘Jezus’, als er niet meer bij gezegd wordt, hebben wij niets voor ons vraagstuk. Wij moeten ten bedenken, dat Jezus als de en als den Christus zichzelf verklaardGa naar voetnoot32) heeft. Die zelf-verklaring (overeenkomstig en onder ver- | |
[pagina 25]
| |
wijzing naar de Schriften) wordt door de één op gezag geloofd, door de ander verworpen. En dan kamoufleert die verwerping zich vaak onder de mantel van de onwetendheid. Ze klaagt dan: Hij is zo'n raadsel; sta mij toe het gebed van de onwetende te bidden, opdat ik eens weten moge, hoe toch deze Jezus te kwalificeren is! Straks construeert men zelf een of ander Jezus-beeld. Niet Gods Gezondene, Jezus zelf, maar wel zo'n door mensen geconcipieerd beeld van ‘Jezus’ wòrdt dan, voor wie Hem niet als de Christus ❘Ga naar margenoot+erkend heeft, eveneens gemáákt tot een sfinx. Hij is dat niet, want zijn zelfverklaring is duidelijk genoeg. Maar Hij wordt het voor wie zich van Zijn zelfverklaring ontdoet. Dan ligt voor zó iemand een raadsel in Hem opgegeven, en dat raadsel ontsluiert zich niet, zolang Jezus enkel maar als ‘Jezus’ geldt. Er is wel eens met een oude zegswijze geleerd: ubi vides, non est fides, dat wil zeggen, waar iets te zien valt, daar is geen geloof nodig. Ontleden doen we dat adagium niet; de leus kàn goed bedoeld zijn, maar is toch in deze algemene redactie niet juist. Men heeft de ‘historische Jezus’ kunnen zien; maar om Hem werkelijk te kennen en te erkennen, was geloof nodig. Dat de mens Jezus Gods Christus (Messias) was, dat Hij ‘zoon’ van Jozef heette, zonder uit hem verwekt te zijn, en zo heel veel meer, dat bleef een kwestie van geloof. Ubi vides, ibi fides. Visio quaerit fidem. Fides quaeritGa naar margenoot+intellectum.Ga naar voetnoot33) Deze gedachte is ouder dan het christendom. Want de Bijbel heeft nooit er zich toe beperkt, over ‘Jezus’ te spreken. Hij sprak | |
[pagina 26]
| |
- in het Oude Testament - eerst van ‘Christus’ (Messias); en dat die beloofde Christus later zou verschijnen onder de naam ‘Jezus’, dat was toen niet bekend. Maar nu Hij eenmaal gekomen is, nu spreekt de Bijbel, zakelijk genomen, altijd over Jezus Christus. Voordat ‘Jezus’ als historische mens in de wereld kwam, is Hij als Christus aangekondigd, dat wil zeggen zijn (ambts)werk is door God éérder naar zijn kwintessensGa naar voetnoot34) omschreven, dan zijn historische verschijning onder een menselijke naam, in een menselijke gedaante, en in een bepaalde cultuurfase, door God ook maar in de verte is aangeduid. Men denke slechts aan de ‘moederbelofte’ in het paradijs. Na vele eeuwen, waarin God door middel van de profeten aangaande de komende Christus (Messias) had gesproken en diens ambtswerk bij voorbaat had doen kennen, kwam deze Messias in de wereld. Hij stond bekend als zoon van Jozef en Maria, volgens de burgerlijkeGa naar margenoot+❘ stand, en werd ‘Jezus’ genoemd. Toen moest ieder in ‘Jezus’ de met absoluut gezag beklede Christus leren zien, tenzij dan dat Jezus een raadsel voor hem blijven zou, dat een ondersteld beroep op ons eigen, vermeend ‘interpretatie-gezag’ doet.Ga naar voetnoot35) Een ondersteld beroep, zeiden we. Want de werkelijke Jezus vertoornt zich over hem, die de sleutel van de verklaring van zijn persoon en werk niet uit de handen van Gods gezalfde Profeet en Leraar zelf wil ontvangen. Tot zo'n geslacht - 't is meestal een meerderheid - komt Hij dan met beproeving, of met straf. Beide komen tot zijn onwillige hoorders-interpretenGa naar voetnoot36), zovaak Hij in de evangeliën, allereerst tot zijn eerste ‘tijdgenoten’, maar ook tot ons (die nog de tijdgenoten zijn van de levende, van de hemel ons regerende Christus), spreekt in ‘gelijkenissen’. Ook over de dienst van God in de cultuur spreekt Hij herhaaldelijk tot zijn vroegere en (via de Bijbel) zijn | |
[pagina 27]
| |
tegenwoordige ‘tijd’-‘genoten’Ga naar voetnoot37) in gelijkenissen. En slechtsGa naar margenoot+aan wie Hem (vandaag via zijn Woord) achteraf daarover gelovig ondervragen, ontsluiert Hij daarvan de zin, ook de cultuur-theologische zin. Wat hebben wij dus aan ‘Jezus’, als er niet meer kan volgen, als er geen tweedeGa naar voetnoot38) ❘Ga naar margenoot+naam, geen tweede ambtsnaam, bij die ‘eigennaam’ gevoegd wordt? De naam ‘Christus’ dus? De evangeliën geven geen ‘biografie’ van Jezus. Zij ‘ontwerpen’ ook geen eigen beeld van Hem; men mag, zeggen ook zij reeds, niet gevoelen boven hetgeen (over Christus) geschreven staat (in het Oude Testament).Ga naar voetnoot39) Ook denken zij er niet aan, van zijn ‘levenswerk’ een wetenschappelijk-systematische samenvatting onder enig formeel-methodologisch gezichtspunt te geven. Ook niet onder enig cultuur-gezichtspunt. Elke systematische verhandeling over Jezus' werken, leren, profeteren, bouwen en breken, ontbreekt in de Schrift te enen male. Het evangelie is evenmin biografie als roman, het tekent evenmin een cultuurverschijnsel naar cultuurfilosofische of -historische methode, als dat het kerkhistorie schrijft naar de methode van de wetenschap van de historiografie. Het evangelie is zèlfs geen systematische beschrijving van de heilshistorie. En daarom is elke poging met machteloosheid geslagen, die zou trachten alleen maar uit een zogenaamd ‘leven van Jezus’ af te lezen, wat Hij betekend heeft en nog betekent voor een bepaalde zijde van | |
[pagina 28]
| |
het mensenleven. Want wij hèbben geen ‘leven van Jezus’; wie het bewùst zou willen schrijven, zou zich in zijn vertellenGa naar margenoot+ vertillen, en Hem zelf onrecht doen. Men kàn en màg de evangeliën, die ons de gang van Jezus Christus tot en door het mensenleven, ter uitvoering van Gods raad en overeenkomstig Gods geopenbaarde wil tot zelfhandhaving in evangelische verlossing, beschrijven, nooit losmaken van de profetie van het Oude Verbond. Of van de heils- en openbaringshistorie, waaruit Hij geheel plan-matig opgekomen is, zoals zij zelf uit en in Hem bepaald is en wordt; of van de brieven van Paulus en de andere nieuwtestamentische briefschrijvers. Of zelfs niet van de Apocalyps, waarmee de Bijbel zijn cyclus besluit. Die Apocalyps toch geeft óók historie-beschrijving, niet alleen omtrent toekomende, maar ook omtrent verleden (bijvoorbeeld Openbaring 12) en aan Johannes, de schrijver,Ga naar margenoot+contemporaine gebeurtenissen (bijvoorbeeld Rome's keizeraanbidding als antichristelijk moment, hoofdstuk 13, 18). En ook dit laatste bijbelboek laat over de achtergronden en de constitutieve elementen en tendenzen van alle historie, ook dus van alle cultuurhistorie, ons geopenbaarde waarheden horen; bijvoorbeeld dat achter het antichristelijke beest satanisch drijven ligt (Openb. 12), en dat in de grond der zaak alle (ook cultuur)kamp de strijd is van vrouwenzaad en slangenzaad; het is de oude slang die in elke nieuwe cultuurfase de oude kerk-vrouw en haar ene ‘Zaad’ vervolgt en wil vernietigen. Kortom, het werk van ‘Jezus’ is voor niemand naar zijn juiste betekenis te kenschetsen, zolang niet uit het geheel van de Schrift hem duidelijk geworden is, wat Jezus als Christus komt doen, en dus, als ambtsdrager van God bij uitnemendheid, te doen heeft in en voor en ook met de kosmos. De bijbelse ‘Christus’-verkondiging moet naar haar inhoud reeds de manier, waarop men spreekt over de bijbelse verhalen over ‘Jezus’, absoluut beheersen. |
|