Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd§ 6. Waarom niet: christendom en het cultuurleven? Een feitelijk gegeven als het christendom is nooit normatief.Bovendien is het christendom mee opgenomen in de botsing van de cultuurstromingen en trachtte het soms een direkte cultuurmacht te worden.Eigenlijk, zo zeiden wij, moet het probleem niet geformuleerd worden: ‘het christendom en het cultuurleven’. Want deze formulering zou ons niet brengen tot de bodem van het vraagstuk. | |
[pagina 20]
| |
Onder ‘christendom’ immers kan men onder meer verstaan: 1. de gemeenschap van de christenen (al of niet in eigenlijke zin genomen, de naam-christenen dus al of niet in de gemeenschap begrepen), en 2. het zichtbare resultaat, dat in de zichtbare wereld door de gemeenschap van christenen uit hun christelijke aktie te boekstaven viel, of, beter gezegd, in het kader van een min of meer gevestigde communis opinioGa naar voetnoot23) als zodanig geboekstaafd werd, of opnieuw wordt. Natuurlijk zijn er nog veel meer betekenissen van het woord. Die laten wij gemakshalve maar rusten. Want ook als wij bij de genoemde betekenissen blijven staan, hebben wij toch al problemen genoeg. Bijvoorbeeld (voor wat de eerste omschrijving betreft): wat is ‘gemeenschap’? Bedoelt men het samen-zijn zonder meer, of samen-kunnen-zijn van wie zich christen noemen, terecht of ten onrechte (sun-ousia)Ga naar voetnoot24)? Of heeft menGa naar margenoot+❘ het oog op een geestelijke eenheid, geestelijk dan genomen in de zin van: door Gods Geest gewerkt? En dus conform Zijn Woord (koinoonia)? Is die ‘koinoonia’ een werk-resultaat van mensen, een ding dat door hun aktie tot stand moet komen of is zij een werk-resultaat van God, een werk dat Zijnerzijds tot stand gekomen is, en dat nu verder de mensen oproept tot een daaraan beantwoordende daad van erkenning van de gemeenschap die God gemaakt heeft? Een erkenning ‘de jure’ èn ‘de facto’?Ga naar voetnoot25) Of ook (voor wat de tweede omschrijving aangaat), is men voor de registratie van zo'n resultaat van de christelijke gemeenschap aangewezen op historie en traditie, ofGa naar margenoot+ mag iedere eeuw ons betreffende die registratie en kwalificatie haar eigen theorie opdringen? ‘Christendom’ is een lastig woord, als men maar op de dingen ingaat. Maar hoe men ook het woord zou opvatten, in elk geval is dit | |
[pagina 21]
| |
éne zeker, dat men nooit uit enige gegevenheid van ‘het christendom’ enige cultuurervaring zuiver stellen, laat staan het probleem van ‘christendom’ en cultuur oplossen kan. a. In de eerste plaats niet, omdat het christendom nimmer wezenlijk normatief is. Neem - in de eerste van de twee genoemde betekenissen - de christenen als gemeenschap bij elkaar, en zuiver, als u dat zou kunnen, door gedachten-abstractie (want vèrder brengt u het hier toch niet!) alle naam-christenen van die gemeenschap uit. Of ook, neem - volgens de tweede betekenis van het woord - het christendom in de zin van: de neerslag van het (in uw onderstelling katholiek gedacht)Ga naar voetnoot26) christelijk credo in het mensen- en wereldleven, en wees, óók dáárbij, dan maar weer zo streng mogelijk in het aanleggen van de toets, en in het toekennen van het ere-predicaat ‘christelijk’. Maar, hoe u het ook aanlegt, niet eens in één van die beide gevallen kunt u een maatstaf, ❘Ga naar margenoot+een norm, voor behandeling van uw probleem aan dit ‘christendom’ ontlenen. Geen enkel christenmens toch is normatief.Ga naar margenoot+Een feitelijk gegeven is nooit normatief. De feiten dwingen ons wel: niemand kan zich ervan ontdoen, en ieders handelen móet uitgaan van wat gegeven is. Onze handen kunnen wel graaien in de lucht, maar ze kunnen daar niets beginnen. Alleen als ze zich steken in het gegeven materiaal van de historisch gegroeide werkelijkheid, kunnen zij dit ‘materiaal’ gaan ‘bewerken’. En voor die bewerking (het handelen in verantwoordelijkheid) zijn wij aangewezen op van God gestelde normen. Zij dwingen niet, maar bevelen. Normatief is daarom alleen het Woord van God, gegeven in de Schrift; normatief is niet de christen of de christenheid, maar de sprekende Christus, die door openbaring ons bekend geworden is. En die ook zelf God ‘verklaart’ en diens Woord zonder zondige of uit machteloosheid opkomende weerhoudingGa naar voetnoot27) tot ons spreekt als wetgever en | |
[pagina 22]
| |
wetshandhaver en wetsverklaarder - Hij, namens God gezonden tot de mensen. Elke historische stroming, ook elke presente cultuurstroming, of -beschrijving, die zich zou richten naar het ‘gegeven’ christendom, of zèlfs naar het ideale christendom, als gedachtenbeeld, móet eindigen in zonde, wetsverkrachting, ongodsdienstigheid; zij zou niet anders kunnen optrekken dan een toren van Babel. Want zij is, door haar verkeerd uitgangspunt, daarmee reeds begonnen. Zó heeft ook het historisch materialisme, en het positivisme de moed gegrepen te oreren over christendom en cultuur. Zó ook (van andere onderstellingen uitgaande) meer dan één vorm van het idealisme. Zó zèlfs soms het barthianisme: ‘es predigt’, er is een feit van kerkelijke ‘verkondiging’, en dat feit is dan uitgangspunt voor verdere theoretische opbouw. Er is een grootheid, genaamd ‘christendom’; maar dat feit fundeert geen leer, al moet elke leer met àlle feiten, ook dit, rekening houden. Feiten funderen geen leer; eerder steekt, omgekeerd, in elke benoeming van een feit (ofGa naar margenoot+❘ wat daarvoor aangezien wordt) reeds een brok leer. Als het onweert, is dat een feit; wie aan Wodan gelooft, zal dat anders ‘verstaan’ en ‘benoemen’ dan wie de ‘verklaring’ kent en de leer van electrische ontladingen zich heeft eigen gemaakt. Daar komt nog iets bij. Het ‘christendom’, zoals het in de wereld gestalte aanneemt, daar zijn zelfgekozen naam voert, en zich registreren laat, is ook zelf altijd nauw verwikkeld in een aktueel cultuurproces, of in een reeks van cultuurprocessen. Hegelianen, en dus ookGa naar voetnoot28) marxisten, en nationaal-socialisten, zullen het christendom zèlf rekenen tot de cultuurverschijnselen: de theorie-leveranciers, die Anton MussertGa naar voetnoot29) gecharterd had | |
[pagina 23]
| |
wilden de belangen van het christendom (dat alleen in het binnen Europa gelegen deel van het Rijk te beschermen was) toevertrouwd zien aan de ‘cultuur-kamer’. Reeds hierin blijkt, hoe ernstig en onvermijdelijk het ‘christendom’ zelf, al was het alleen maar reeds om zijn náám te beschermen, altijd mee is opgenomen in de botsing van de cultuurstromingen, die in elke gegeven constellatie van het wereldleven aanwezig zijn. Het is bovendien gevarieerd naar locale, nationale, anthropologische,Ga naar margenoot+zelfs klimatologische typen. Kortom, het begrip: ‘het’ christendom is in die zin genomen, een sfinxGa naar voetnoot30), niet meer. b. En voor zover het dan geen sfinx is, maar in pure òf (wat weer iets anders is) vàste gestalte in de geschiedenis aanwijsbaar, heeft het ook van zijn kant meermalen eigenmachtig en eigenwillig en met veel gebrek en zonde op de cultuurstrijd ingegrepen. In elk daarna volgend proces van formatie, de- en reformatie, trachtte het soms (denk aan het pausdom) zelf een eigenlijke en directe cultuurmacht te worden, of leefde, bewust of onbewust, uit beginselen, welke een onverbloemde cultuurtaak, als haar eigenlijke, op haar werkprogramma plaatsten. Natuurlijk was dat verkeerd: christendom is geen kwestie-van-cultuur, al is cultuur wel degelijk een aangelegenheid voor het christendom. Maar krachtens de altijd terugkerende (hoewel niet biologisch of evolutionistisch ❘Ga naar margenoot+bepaalde) werking van deformatie en reforma- | |
[pagina 24]
| |
tieGa naar voetnoot31), heeft het gegeven christendom in de historie der wereld nooit één bepaalde cultuurgedachte door alle eeuwen heen tot zegepraal kunnen leiden noch ook de aanvaarding van één van haar mandaten voor het cultuurleven ‘restloos’ ten einde gebracht. Men treft hier de uiterste variaties: er loopt een zeer lange weg van het cultuur-imperialisme, zoals de roomse kerk dat in bepaalde tijden heeft ontwikkeld, tot de achteraf-positie, de afgescheidenheid, van de ‘vrome’ cultuurschuwe mensjes of congregaties, die juist in deze schuwheid pas het ware christendom meenden te vertonen. Wie zou nu uit dit ‘christendom’ een culturele norm kunnen aflezen? Meerderheden of minderheden beslissen in dezen ook niet; het recht, en de kracht, de gezondheid èn de gáve van de gezondmaking, ze kunnen zijn bij de meerderheid, maar ook bij de minderheid. Soms bij de kleinste minderheid, die zich maar denken laat. |
|