Christus en cultuur
(1978)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd§4. Christus en het cultuurleven worden door de een tegen elkaar uitgespeeld en door de ander met elkaar ‘verzoend’, met verschillende konsekwenties voor de praktijk.Ook Kuypers ‘souvereiniteit in eigen kring’ brengt geen duidelijkheid.De onbeantwoorde, ja nog niet eens in formule gebrachte ❘Ga naar margenoot+vragen zijn dus overstelpend veel. ‘Jezus Christus’ en ‘het cultuurleven’ zijn dan ook om beurten vijanden en vrienden en ook wel aan elkaar volkomen vreemden genoemd: De één offert met Tolstoi ‘de cultuur’ voor het (zijn) ‘christendom’, de ànder geeft met Nietzsche het christendom prijs voor de ‘cultuur’; de derde vliegt op in toorn, als men Christus en cultuur aan elkaar verbonden acht (huidige, barthiaans geïnspireerde kritiek op een beweerd neo-calvinisme).Ga naar voetnoot17) In beide eerstge- | |
[pagina 17]
| |
noemde, ten dele ook wel in de derde stroming, wordt dus uitgegaan van een antithetische verhouding tussen Jezus Christus en het cultuurleven, het reële zowel als het potentiële.Ga naar voetnoot18) Aan de andere kant zijn er, die gretig, of met een gevoel van gelukkig-ook-nog-mee-te-kunnen-komen, de leus opheffen, dat Jezus Christus en ‘de cultuur’ met elkaar heus wel te ‘verzoenen’ zijn, dat de verhouding tussen die twee tenslotte toch nog wel vriendschappelijk kan geacht worden. Soms onbedoeld, en toch onafwijsbaar gevolg van een en anderGa naar margenoot+is natuurlijk weer, dat onder wie zo heen en weer schommelen, de praktijk zeer verschillende aspecten gaat vertonen. De één toch ziet voor de christen geen hogere taak weggelegd dan dat hij, bedeesd, ònder de tafel ‘de kruimels eet die daar vallen van de tafel’ van de ongelovige ‘cultuurbouwers’, en dit benepen eten dan verdedigt met de stelling, dat God in de cultuur geen volstrekte geheelonthouding opgelegd heeft. Hij brengt het dus in de argumentatie niet verder dan een toch wel bedenkelijk argumentum e silentioGa naar voetnoot19): wat hij wil is niet uitdrukkelijk verboden; de zaak is dus in orde. Of dit eten van de kruimels van de tafel van de anderen, een geloofs- en liefdemaaltijd is, of een verlegenheidsgebaar, met een als reddingsmiddel aangegrepen verlegenheidsargument, - dàt moet u hem maar niet vragen. De ànder daarentegen treedt parmantig op in ‘het’ cultuurleven, blaast zijn christelijk persoontje op tot een zekere cultuur-hoogmoed, en ❘Ga naar margenoot+houdt zich overtuigd, dat het maar een verlegenheidsargument geldt, als de broeder van zoëven al zuchtend en duizend excuses aanbiedend voor zijn kruimels-maaltijd de apostel Paulus citeert, door te zeggen, dat men toch niet uit de wereld kan gaan? Dit argument noemt hij in feite | |
[pagina 18]
| |
minderwaardig; zijns inziens moet het vervangen worden door de fiere leus, dat de christen Gods eer moet handhaven ‘op alle terreinen van het leven’, dus ook van ‘het cultuurleven’. De vraag echter wat ‘het’ cultuurleven is, en, in nauw verband hiermee, wat toch wel het ‘terrein’ van het cultuurleven is, die vraag blijft voorlopig ook bij hèm waarschijnlijk onbeantwoord. Wij zitten in de nevel. Ook de volgelingen van dr. A. Kuyper. Ze hebben jaren aaneen de mond vol gehad van ‘Gods eer op alle levensterreinen’, en de meer wetenschappelijk gefundeerden onder hen spraken voortdurend in navolging van hem over ‘souvereiniteit in eigen kring’.Ga naar voetnoot20) Alle ‘kringen’ van ‘het leven’ hadden dan weer een eigen ‘souverein’. Maar verder dan het naspreken van de leus bracht men het vaak niet. GeenGa naar margenoot+ wonder: dr. Kuyper zelf had niet duidelijk kunnen maken, wat die ‘souvereinen’ in al die ‘kringen’ zijn. Eén souverein, dat laat zich verstaan. Maar zodra men van ‘souvereinen’, telkens weer in elke kring, spreekt, begint alles te schemeren. Als Kuyper zegt, dat God alles heeft gemaakt ‘naar zijn aard’, is dit niet meer dan een bijbels gegeven naspreken. Maar de sprong van ‘natuurwet’ naar ‘souverein’ is wel wat groot; de sprong van een schepsel van God naar een maaksel, bouwsel van de mens, is ook heel groot; en de sprong van de soorten schepselen naar de ‘kringen’ waarin zij optreden mèt of zonder menselijk toe- en afdoen, is ten derden male veel te groot. Kuypers beeldspraak doet ook hier de ondienst van een ‘metabasis eis allo genos’, dat wil zeggen, een door-elkaar-halen van ongelijke en ongelijksoortige grootheden.Ga naar voetnoot21) Wat funest is, juist als men spreekt over | |
[pagina 19]
| |
‘kringen’, elk met een ‘eigen’ ‘souverein’. Heus: we zitten in de nevel. ❘Ga naar margenoot+ |
|