XI. Hooftstuck.
Van sekeren Arngrimus, en de Tooverijen der Finlanders.
DE Sweedse worstelaar Arngrimus streed in sijn tijd tegens groote en magtige Koningen van 't uiterste deel des Weerelts, Egbert Koning der Biarmers, en Tengildus, Koning der Schrikfinnen, invoegen dat hy om de overwinning, op hen verkregen, voor sijn verdiensten en segenpralingen,Ga naar margenoot+ Osura, de Dogter van Frotho, Koning der Deenen, tot sijn bedgenood verkreeg, gelijk sedert d'uitgang betoont heeft. Dog hy ondertussen tegen een Bosvolk ten Oorloog trekken sullende, versterkte sig met een dapper Heir, en trok daar mede derwaars. Hy bevond in 't eerst, dat hy niet tegen Wilde en Woeste menschen, maar ook tegens de wreedste Hooftstoffen Oorloog aanvangen souw.
Dese lieden sijn seer ervaren in d'Oeffening der Schigten en gebruiken in de Strijd breede en groote Pijlen.Ga naar margenoot+ Sy sijn niet min geleert om met besweringen en Tooverijen aan te tasten, en konnen met kromme houten op 't midden van de Sneeuw weg-vlugten, of aanvallen.
Arngrimus, volgens 't getuigenisse van Saxo, dese lieden aantastende, om vermaartheid voor sig te verkrijgen, verdelgde hen, die met ongelukkelijk te strijden in de vlugt geslagen, door dry steentjes, over de schouder geworpen soo veel Vyanden, gelijk Bergen, deden te voorschijn komen. Arngrimus dan, door dooling verstrikt, en wanende vrugteloosen arbeid te doen, weerriep het Heir van de Vyand te dooden, vermidts hy meende dat hy door de hooge rotsen, tussen beiden staande, belet wierd. Sy quamen in de volgende dag weder ten strijd, en, verwonnen sijnde, wierpen Sneeuw op d'aarde, en maakten dat dit een groote vloed scheen. De Sweetsen dan, door een groote doling van 't gesigt in een valsche waan der dingen bedrogen, meenden dat sy een groote en bovengewone Watersluis hoorden ruisen. De Finnen raakten derhalven met de vlugt weg, vermids de verwinner voor een ydele inbeelding van 't water verschrikte. Sy