X. Hooftstuck.
Van de Bekering der Noord en Oost Finlanders.
DIt volk aan d'uiterste gewesten van 't Noorden woonende, wierd eertijds gelijk veele gebuirige Landen, door 't Heidens waangeloof verleit, en, van de weg der waarheid afdwalende, betoonde sig lasterlijk tegens God, en geweldig tegen sijn naasten.Ga naar margenoot+ Maar na dat dese twee heldere ligten, Erik Koning van Sweeden en Hendrik Aarts Bisschop van Upsal, hen, in 't Jaar, 1155, doe sy de verkondiging van Gods woord, en de Vrede die hen aangeboden was, versmaat hadden, met een verwinnende hand tot het Christelijk geloof, en onder 't Koninkrijk van Sweeden gebragt, Kerken gestigt, en Priesters over haar gestelt hadden, soo sijn dese lieden beminners van alle deugden geworden, maar voornamelijk van de mildadigheid,Ga naar margenoot+ en herbergsaamheid, die d'inwoonders met de hoogste goedheid, welke men begeeren kan aan de vreemdelingen bewijsen.
Sy sijn onder elkander vriendelijk en sedig,Ga naar margenoot+ en traag tot gramschap: maar in dien sy lang daar toegetergt werden, soo sullen sy de lanksaamheid met de grootheid van de wraak vergelden.
Sy woonen in Buerten als kleine Dorpen onderscheiden.Ga naar margenoot+ Sy hebben Kerken die heerlijk gebouwt sijn, en doen groote neerstigheid om nog meer Kerken te Bouwen. Sy betoonen groote eerbiedigheid aan de Priesters, gevende aan haar de tiende van haar goed, sy werden ook tot vergelding hier af, soo danig van de Priesters in de Goddelijke Wet onderwesen, dat sy, hun voorgaande doolingen verwerpende, door sekere eigenschap des vernufts heel wakker en vaardig werden, om al 't geen dat eerlijk is, te volgen. d'Inwoonders van West Bothonien werden met dese niet ongelijk geagt. Want sy, gebrek van d'onderwijsing der Schoolen hebbende, sijn door de natuurlijke Wet sodanig onderwesen, dat sy de sonden verfoeijen en de deugden omhelsen; vermits sy bevinden dat de gene, die opregtelijk leven, en niemant hinderen, alle goederen toevloeijen; en in tegendeel dat, om de verfoeijelijke misdaden, namelijk Hoererye, Overspel, Dievery en Doodslagen, de Vogelen en Beesten, de Bosschen, en de Visschen hun Wateren dikwijls verlaten hebben, en niet weer-