IX. Hooftstuk.
Van 't onderrigt om te schieten.
AL de Noordse volkeren hebben groot vermaak in het schieten, sijnde een werk dat haar als in geboren is, voornamelijk met de Boog, die in alle ouderdommen, tijd en plaatsen en gelegentheden aan hen geoorlooft is, en dit van hun eerste jonkheyd af, in de welke d'Ouders, groote sorg dragende, hun Kinderen, soo Mannelijke, als Vrouwelijke, maar in 't besonder de Sonen, onderwijsen, namelijk, hoese de Hand-bogen (want sy gebruiken geen ander geschut) sullen houden, opheffen, aftrekken, of krommen in 't uitschieten van de schigten, en hoe men de pijl, soo sy, sonder de doel te treffen, in de Boomen, Kruiden oft Sneuw verloren is, of uit de hoogte in 't aardgewas, en groen Kruyd nedervalt, weder krijgen sal; dat is, dat sy of een of veel pijlen, met een selve opheffing van de Boog, verre en hoog uitgeschoten, door de gene die sy op een selve wijse derwaars schieten, soeken; want sy vinden dan de Pijl die sy eerst uitgeschoten hebben, niet verre van de geen, die sy daar na uitsenden.
Al de Boog-schutters van 't Noorder gewest, gebruiken dese wijse, om dese Pijlen weer te vinden. Sy stellen voor de jongens, op dat sy te vieriger na het doel souden schieten, een witte gordel (daar in sy groot vermaak scheppen) en nieuwe Bogen tot een Prijs voor, en voor de Meisjes een linne kleed. Hier door werden zy soo ervaren, dat sy een penning of naald, van soo verre als sy konnen sien, sekerlijk treffen. Dit volk is ten meestendeel van gestalte, en flauwherheid van gemoed, om dat het sonder Steden of Burgten in Dorpen, Hutten, Wagens, of in een diepe Wildernis sijn wooning heeft, ja de meesten maken haar Huisen in Boomen, die in 't vierkant wassen, op dat sy niet door de dikke Sneuw welke op 't Veld neervalt, verstikt of van de hongerige beesten, in een groote menigte te samen loopende, verscheurt souden worden. Men houd derhalven seer nauwe-agt voor de bevrugte vrouwen, en kleine kinderen daar het wilde gedierte vieriglijker, als lekkerder spijs, op loert.