Waarachtige en Aen-merkens-waardige Historie van Lapland en Finland
(1682)–Johannes Scheffer– AuteursrechtvrijVII. Hooftstuck.
| |
[pagina 63]
| |
gehad heb; mijn pijnigers in de straf sullen zijn, soo bid ik uw, by 't moederlijk ingewand, dat gy poogen sult mijn pijnen te verligten; want gy sult het vonnis van mijn verdoemenis, 't geen over mijn siel gevelt is, niet herroepen. Benait derhalven mijn gestorven Lighaam in het vel van een hart, begraaft het in een steenen graf, maakt het deksel met Yser en Loot vast, en bind het graft selfs met groote ketenen. Indien ik aldus dry nagten blijf leggen, soo sult gy my op de vierde dag in d'aard begraven. Dog ik vrees dat d'aarde my niet, om mijn begane misdaden, sal ontfangen. Gy sult vijftig dagen Psalm singen, en ook soo veel dagen misse voor my laten doen. Dit alles wierd op haar bevel gedaan, maar ten kon niet helpen. Want doe in d'eerste twee nagten de Chooren der Geestelijke Psalmen by 't Lighaam songen, quamen de Duyvels, en braken de deur van de Kerk, die met een sware grendel gesloten was, als ook de twee Ketenen, maar sy konden de middelste, die sterker gemaakt was, niet breken. In de derde nagt, ontrent het Hanen gekray, scheen dat heele klooster,Ga naar margenoot+ door 't druis der aankomende Vyanden, van de grondvest af bewogen wierd. Want, een van gedaante schrikkelijker als d'ander, en hoog van gestalte, sloeg met soo grooten gewelt tegen de deuren aan, dat sy aan stukken sprongen, en met een verwaant gebaar tot aan 't graf komende, en haar by 'er naam geroepen hebbende, beval dat sy opstaan souw. Sy antwoorden hier op, dat sy niet en kon, uit oorsaak van de Banden. Gy sult seide d'andere weer tot u ongeluk ontbonden werden. Hy brak de Keten die van d'andere niet gebroken had konnen werden, sonder eenig gewelt, gelijk als een draad, stiet het dekkel van het graf met de voet af, en haar by de hand gevat hebbende, trok haar voor d'oogen van de Weerelt uit de Kerk naa de deuren, daar een swart Paart, dat moediglijk briesten, gereet stond, Dit Paart was over al met ysere haken behangen, daar dese Rampsalige Vrouw op geset wierd, en met het geheel geselschap voor d'oogen der aanschouwers verdween. Men hoorde egter een schrikkelijk geroep by na vier mijlen verre, dat deerlijk om hulp bad. Saxo verhaalt ook in 't 14 Boek,Ga naar margenoot+ hoedanig een spot en schande des Duivels; uit oorsaak van de dienst der quade geesten, den Rampsalige Rugianen in de Stad Karenten overgekomen is, daar door d 'ingeving der Geesten eerst de Hoererije en ongebonden leven bedreven waren, en eindelijk, int bedrijven van dese vuiligheid, gestraft wier- | |
[pagina 64]
| |
den. Want de Mannen van die Stad, sig met hun Vrouwen vermengende, volgden daar in het voorbeeld en wijse der honden, en konden niet van haar gerukt werden, invoegen dat sy, somtijds aan palen, van malkander staande, gehangen, door dese ongewoone verknoping een belaggelijk schouwspel vertoonden. Door de schrikkelijkheid van dit wonder, begon men plegtelijke diensten aan de Beelden te bewijsen; en men geloofde dat het geen, 't welk door de Tooverijen der Duivelen ontworpen was, door de kragten deser Beelden uitgewerkt wierd. Soodanige dingen werden (volgens het getuigenis van den Heiligen Augustijn) door 't geregtig en opperste Oordeel Gods toegelaten, uit oorsaak van de verdiensten der gener, die van hen geregtelijk, of alleenlijk geplaagt, of onderworpen en bedrogen worden. Derhalven de geene, die geen leven, dat voor 't aanstaande gelukkig, en tegenwoordig Godvrugtig is, begeert, moet voor soodanige heilige dingen de dood by d'onder aarsche Geesten soeken. Maar de geest die geen gemeenschap met d'onderaarsche geesten wil hebben, moet sig van 't schadelijk waangeloof, daar mede sy geërt werden, onthouden, en de ware Godsdienst, daar mede sy verwonnen en verdelgt werden, aannemen. In de Noordse Landen,Ga naar margenoot+ daar, na de Letterlijke sin, de setel van de Satan is, quellen de Duivelen met velerhande spottingen, en onder verscheide gestalten d'inwoonders van dese plaatsen, ja doen hen ook groote schade aan, namelijk met d'omwerping der huisen, verdelging van Vee verwoesting van Landen, en geheele omkeering der Burgten en Beeken. |
|