Waarachtige en Aen-merkens-waardige Historie van Lapland en Finland
(1682)–Johannes Scheffer– AuteursrechtvrijX. Hooftstuk.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||
plaatsen is Lapland vry wat vogtig, uit oorsake van de meenigvuldige Meiren, of dat het te steenagtig en klippig is. Daar sijn byna overal seer veel onvrugtbare Sanden,Ga naar margenoot+ die aldaar door de sterke Winden gins en weder gedreven werden, vervullende en bedekkende de meeste vlakten des lands in de Somer, even als de Sneuw in de Winter, voornamelijk ontrent plaatsen digte by Noorwegen gelegen; 't welk by na een algemeene onvrugtbaarheid veroorsaakt, brekende in de Somer alle de wegen. Dit Sand dusdanig door de Wind opgeheven sijnde,Ga naar margenoot+ verwekt groote moyelijkheid aan de reisigers; want aan alle sijden leggen groote Sneuw-hoopen, die door de Koude Winden niet ontdoyt sijn; als ook de kleine en swakke warmte der Sonne, en de kouden nagten doen boven op de Sneuw een korst bevriesen, welke in der daad niet anders dan Ys schijnt te sijn. Wanneer dit Sand door de Wind gedreven sijnde, alle de Sneuw volkomelijk bedekt, konnen de reisigers het gevaar niet weten, maar reisen daar over met groote voorsigtigheid, om het insinken voor te komen. Want als het gebeurt datse op de Heuveltjes sonder agterdogt klimmen, welke met Sand bedekt sijn, en de opper-korst begint te breken, soo sakken sy neder, sonder dat'er ymand sig kan redden, moetende aldaar noodsakelijk als ten grave nederdalen. Daar is ook geen minder gevaar voor die gene, welke op de Bergen Fellices hare reise nemen;Ga naar margenoot+ want indien'er een Storm-wind komt, soo ist een groot gevaar, en voor een reisiger geen kleen geluk, daar door te konnen komen sonder sijn leven te laten; soo dat het gevaar des Winters met de seer hooge Sneuw is, en des Somers met de Sanden, die van de Gebergten afwayen, met welke de menschen des Somers schielijk overvallen werden. Lapland heeft aan de sijde van Noorwegen seer veel hooge Gebergten;Ga naar margenoot+ de Sweden noemense in haar oude Taal oft in d'Yslandse Taal Fiaell; in 't Latijn Fellici, en Fellices; de Finnen noemense Tundur, en de Lappen geven die de naam van Tudderi of Tuddur. Cluverius noemt den ganschen aanhang deser Bergen in 't Latijn Mons Saevo, wijl hy segt dat d'Ooster-zijde van Noorwegen daar mede gesloten werd; hier in volgt hy Plinius, welke in die Termen spreekt in 't Vierde Boek, en 't dertiende Kapittel. De reputatie begint van daar grootelijks sig op te doen, door de natie Injevons, die aan dese sijde d'eerste is van Duitsland. De Berg Sevo is daar seer breed uitgestrekt, de Riphoeer Bergen van hoogte geensins wijkende in dat Land; sy maakt een seer groote golf Codanus ge- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||
noemt, tot aan het hooft der Cimbren, dien met Eilanden besaijt is, welke voornaamste het Scardia is. Doch Adam van Bremen geeft dese Bergen en Lapland de naam van Montes Riphaei; maar het komt hier van daan dat hy Plinius met niet al te grooten aandagt gelesen heeft, als ook geen andere Schrijvers gelijk Solinus en Orosius. Het zy wat naam men die geven wil, het is altans seker, dat het gene Plinius van dese Bergen segt seker moet sijn;Ga naar margenoot+ sijnde seer wijd uitgestrekt, wesende niet minder als d'Oude Riphaeer Bergen der Oude Scijthen. Men rekend die onder het getal der Alpes en dat onder de voornaamste.Ga naar margenoot+ Des selfs hoogte en ver uitgestrektheid gaan boven het geloof; want haar Opper-toppen schijnen den Hemel te doorboren, werdende ettelijke mijlen van de Reisigers gesien; sy sijn ook voor eenige mijlen hoog boven de wolken; en strekken ook voor een Baken om naar Noorwegen te reisen. Op dese hooge Bergen staat niet eenen Boom,Ga naar margenoot+ zijnde de zelve altijd met Sneuw bedekt, soo wel des Somers als der Winters, of van Sand en Klip-steenen. De rang deser Bergen begint sig allenxkens te verheffen digte by Zempt-land,Ga naar margenoot+ en dat door een geduurige hoogte, geleidende na het Noorden toe, sig uitstrekkende wel hondert mijlen verre, tot die by Tituffiord eindigt, of misschien langs de golf van de Ys-zee. Soo dat Noorwegen door de reeks deser Bergen als door een Bolwerk oft natuurlijk op geregte muur van de Provincie Sweden is afgescheiden, welke sijn wester Bothnia, Angermannia, Medelpadia, Zemptia, Herrendalia, Helsingia, Gestricia, en Dalia. Wanneer de Lappen, die aan de voeten deser Bergen woonen,Ga naar margenoot+ eenig groot geraas tegens den avond maken, of datse eenige honden aan het blaffen brengen; soo siet men daar terstond eenige vervaarlijke spooken verschijnen, die een naar en afgrijsselijk geluid van zich geven, hier by siet men Vuur en Vlam, die de Lappen meinen dat door hare Goden Storjunkare oft Sedde gemaakt word, welke sy seggen op de Bergen te woonen. Sy doen daar nog by, dat in dien ymant de stoutheid heeft van met een vinger de verblijf plaats der Sedde te wijsen, terstond de Snee neder valt, en dodelijke storm-winden, door het gesag van dese verstoornde Sedde oprijsen. Aangaande d'overige Bergen, zy zijn alle met een geduurige order aan de anderen voort verbonden,Ga naar margenoot+ sy hebben egter eenige toppen en uitstekende punten, die d'eene van den anderen onderscheid, als | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||
ook om de hoogte en de langte te kennen; d'uitsteeksels sijn in een seer groot getal, hebbende verscheide namen onder de Lappen; waar van de voornaamsten van 't Lapmark de Luhla de volgende zijn.
Dese gebergten noemense in d'andere provincien van Lapland met een anderen naam;Ga naar margenoot+ maar het is seer moeyelijk alle de naamen te weten: doch dat is ook geensins mijn oogwit. Men moet hier niet vergeten, dat 'er in het Lapmark de Uma, ter plaatse alwaar de Bergen Tellices beginnen,Ga naar margenoot+ eene is, sijnde veel hooger als alle d'andere Bergen, hebbende op sijn top een vertrek, op een seer vaste aarde, soo groot als een gemeene kamer gebouwt en gemaakt van groote quastige planken: de Lappen seggen dat dit Stuk-werks aldaar ten tijden Noë als de Zond-vloed was, soude gebouwt sijn, en dat door die gene welke dagten dat de Water-vloed soo hoog niet soude komen, maar men twijfelt of dat Land doe ter tijd al bewoont is geweest; ook is het te gelooven dat d'Historie der Sond-vloed aan de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||
Lappen niet en is bekend geweest, als ten tijde wanneer het Christendom by haar een begin nam;Ga naar margenoot+ ook ben ik niet van gevoelen dat dese Planken d'onmatige logt soo veel Jaren, souden hebben konnen tegen staan, sonder te bederven. Misschien datse elders eenige byzondere Diluvie met die van Noach verwarren, en by gevolg aan d'eene toeschrijven dat in d'andere gebeurt is. Het Boschagtige Lapland heeft een groot getal van seer schoone Vlakten,Ga naar margenoot+ soo dat het een mensch die wel sien kan, naulijks mogelijk is het eind te bereiken, dese sijn koel, vogtig, groen, en zodanig met kruiden versien, dat'er heele troepen beesten soo des Somers als des Winters gaan weyen en voedsel genoeg hebben. Dit is dan het gene, 't welk ik volgens mijne geheugenisse hebbe konnen opstellen, derhalven sal ik een einde maken van het Sweedse Lapland te beschrijven. Ik hebbe mijn best gedaan om de waarheid soo veel my mogelijk was, als mijn Rigt-snoer, te volgen. Vaart wel.
EINDE DES DERDEN BOEKS. |
|