Waarachtige en Aen-merkens-waardige Historie van Lapland en Finland
(1682)–Johannes Scheffer– AuteursrechtvrijVI. Hooftstuk.
| |
[pagina 31]
| |
selfs in de Bosschasien geen Boomen vind, als die de koude konnen verdragen, want de Eiken, Haselaer, Hagedoorn Andoorn en Lindeboom, konnen die niet uitstaan; maar men vind'er alleenig Mastboomen, Pijnboomen, Jenever, Berken, Sorbenboom, Wilgen, Ypenboom, Elsen, Cornoeljen, Kruis-besien, Populieren en diergelijke meer welke tegen de koude gelijk als gehard sijn. Maar de Boomen, die in Lapland groyen, wassen van allerlei soorten juist niet op een en de selfde plaats; want sommige plaatsen sijn, t'eenemaal daar van ontblood, gelijk als sulx genoegsaam blijkt op de Bergen welke men de naam Fellices geeft, die gelegen sijn tusschen Noorwegen en Lapland,Ga naar margenoot+ makende een gedeelte uit van den Berg Sevo oft de Noordse Alpes; alhier, seg ik, staan geen Bomen, ook sijn der andere plaatsen meer, alwaar niet een eenige Boom te vinden is. Misschien dat sulx wel ontstaat, door dien hier, als voren gesegt is, de heftige winden schriklijk woeden: het kan ook wel sijn, dat d'uitnemende en vervaarlijke bittere koude de waare oorsaak is, dat op dese Bergen niet een Boom kan wassen. De Landeryen nu die by de Bergen syn,Ga naar margenoot+ hebben wel Bosschagien; maar met dit onderscheid, dat op de naaste Plaatsen niet anders wast dan Berke-boomen, welker groote en hoogte ongemeen aangenaam is om te besigtigen; want sy sijn in soo goeden orde gestelt, datse van verre wel een der voornaamste en aanlokkelijkste lusthoven gelijken. Aangaande de plaatsen die wat verder van de Bergen afgelegen sijn, aldaar heeft men schoone hooge Mastboomen en Pijnboomen, tusschen welke men wel eenige Berken siet groenen, die soo schoon gelijken ofse daar eerst geplant waren; sy staan niet seer digt by een maar verre van elkander af met eenige tussen plaatsing. Selden vindmen in Lapland andere geboomten,Ga naar margenoot+ als daar wy nu meinen van te spreken. De Heesters groyen daar in groote menigte; voornamelijk heeft men daar overvloed van Kruis-Doorn,Ga naar margenoot+ die seer schoon en groot op het hooge land by de Bergen gesien werden: maar de Lappen maken 'er geen werk af; misschien om dat hare vrugt swart, suur en van een quade smaak is. Sy hebben niet alleenig dit geboomte, 't geen haar als elders roode Bessen voortbrengt, maar nog andere welke swarte dragen, en dese sijn daar gemeen, en in grooten overvloed. Op het gebergte Fellices groyt ook nog een soort van Wilde Kersen,Ga naar margenoot+ welkers vrugten de Lappen by menigte vergaderen, en in het Sweeds Joncbaer Haeggebaer genoemt werden. | |
[pagina 32]
| |
De Jenever-boom is in Lapland wel soo gemeen niet als op andere plaatsen,Ga naar margenoot+ dog groeyt daar vry weeldering en seer hoog. In Lapland groeyd ook allerlei soort van Grein oft kleine vrugten.Ga naar margenoot+ d'Uitstekenste daar van sijn lage Moerbesien oft Noordse Moerbesien. Sy sijn die seer gelijk welke aan de hagen wassen; want dese vrugtjes sijn verdeelt in menigte kleine Greinen, welkers koleur eerst uit den geel bleeken siet, maar ryp geworden sijnde, krygen zy een Roode koleur; sy wassen zeer gaarn op vogtige en broekagtige plaatsen. De vrugten sijn seer gesond gegeten, men vind geen beter oft gereeder genees-middel tegens de scheurbuik als dese besien. De Lappen eten dese niet alleen versch afgeplukt; maar weten die ook elders mede te bewaren, gelyk ik hier voor hebbe gesegt. Daar groeit by haar ook een vrugt die wy by ons Framboysen noemen:Ga naar margenoot+ item een soort van Krakebesien, welke seer kleine Blaadjes hebben, en by de kruidbeschryvers Chamaetaxus genoemt werden; de Sweden hietense Kraokebaer, uit oorsake (mein ik) dat de Krayen die seer beminnen.Ga naar margenoot+ Men vind'er ook Roode besien welke klein sijn, die men in het Sweeds Lingon noemt. Daar sijn ook nog andere Swarte Bessen, welken sy in de selfde taal Blaobaer hieten, en by de Hoogduitsen Myrtilli: dese zijnder al zoo overvloedig als de andere soorten. Daar sijn nog wel andere vrugten, waar van dat volk weinig werks maakt, zoo dat men, om kort te gaan, aldaer allerlei soorten van Bessien vind. Lapland brengt ook seer veel droogen voort,Ga naar margenoot+ als daar is voor eerst de Steen Angelica by de Kruid-schryvers Angelica Petrosa gesegt, maar de Lappen noemen ze in 't speciaal, het Lapland-Kruid of Samigraes, om datse dat geern eten, en dat het een goede gesonde smaak heeft: het werd by haer ook wel posco gehieten. De stronken zijn mals en kort, maar grof en wel gesloten, die men daar in groote meenigte heeft. Ook heeft men'er een overvloed van groote Suiring,Ga naar margenoot+ welke de Lappen eten, gelijk wy elders gesegt hebben. Men siet'er ook veel andere kruiden, die in geen andere plaatsen meer groeyen, derhalven sijnse seldsaam; onder allen is'er een kruid datse Rheen-kool hieten,Ga naar margenoot+ of wel kleine Laplandse Schoen; om dat des selfs bloem t'eenemael een Laplanders Schoen gelijk is, de koleur der bloem is blauw, met dry ryen trosjes in een Schaaltjen of't Kokertjen, de bladen sijn seer breed, even als die van de gemeene Kool; de stronk heeft de dikte van een vinger, maar de Wortel is buiten gemeen bitter. Dit kruid krijgt sijn groote in seer korten tijd, het strekt sig uit aan alle sij- | |
[pagina 33]
| |
den, en regt sig seer hoog op, ja selfs tot dry allebogen hoogte, en somtijds wel hooger. 't Is een kruyd dat niet gebruikt werd, en schadelijk is, zulks dat'et qualijk van eenig beest gegeten werd, en dat zy selve vlieden als een Fenijn. Nog wast'er een ander kruid in Lapland, dat seer nut en medicinaal is, en selfs van de Lappen in groote waarde gehouden werd, hebbende met de jonge Pinkster-nakels eenige over-eenkomst; sy noemen dat kruid Mosarooth, 't heeft de Bloemen en smaak als Pimpernel; het wast langs de Meiren en loopende Waters.Ga naar margenoot+ De naam Masarooth schijnt geen Laplandse taal te wesen, maar een Sweedse naam, en 't is soo veel te seggen als een kruid dat in Broekagtige Landen voorkomt, al waar veel Mosch groyt; hoe dat sulx de Lappen hieten, heb ik nog niet konnen gewaar werden. Volgens de meining van Lundius werd het selve tegenswoordig van de Lappen Welkgnigroes genoemt, die'er dese beschryving van geeft. Dit kruid,Ga naar margenoot+ segt hy wast op verhevene aarde oft kleine heuveltjes, en dat in morasagtige plaatsen; het schiet sijn wortel seer diep in d'aarde; het is grof en gelijkend van koleur en Figuur na de Tabak; van binnen wit, d'uitschietende bladen sijn seer smal en scheiden d'een van d'andere in verscheidene takken. Johan Frankenius stelt die onder de soorten van wilde Pinksternakelen; de Wortel van dit kruid is niet alleen medicinaal, maar ook seer bequaam om den honger te versadigen, volgens het getuigenisse dat de Lappen daar van hebben gegeven; 't is in de medicijne een deftig middel tegen het kolijk, en dient tegens alle buik-pijne gebruikt te werden. By dit kruid groyt gemeenelijk nog een ander klein kruidjen, welkers wortel en bladen het vorige byna gelijk sijn; men moet sig wel wagten van het in plaats van het andere te eten,Ga naar margenoot+ want het verwekt een buitensinnigheid oft ylhoofdigheid, 't welk de Wilde Pinksternakelen in Holland en Engeland mede doen, waar van by den vermaarden Th: Willes een voorbeeld te lesen is. Dit quade toeval is ook eens aan een jonge Laplander gebeurt,Ga naar margenoot+ welke in de school van 't Lapmark van Uma studeerde, dese van dit kruid etende, verloor op de selfde tijd sijn verstand, en liep in het Bosch wel twee maanden lang sonder te eten.'t Gebeurde ten laatsten dat hy elders onder een dak gedroogde Visch vond en daar van at, waar door hy van sijn quaal genesen wierd. Weder by sijn sinnen gekomen sijnde, getuygde hy dat hy negen Rivieren overgeswommen was, en dat | |
[pagina 34]
| |
hem niets soo swaar te voren quam, of hy souw het konnen hebben uitstaan. Dit sijn dan nu de kruiden die wy sonderling in Lapland meinen te wesen; vorders wat d'andere kruiden aangaat is'er niemand tot nu toe geweest die een nauwkeurige beschryving van de Laplandse kruiden gedaan heeft, en eenige figuuren daar van in't ligt heeft doen komen. Alhoewel in Lapland eenige simpele droogen wassen, en van sommige genoeg gekend zijn (soo sijnder egter soo menigerlei soorten niet) als wel gansch Sweeden door gevonden werd.Ga naar margenoot+ Olaus Petri heeft aldaar des Somers niet geweest, soo dat hy weinig heeft konnen aanteikenen; in 't Wester Bothnia op de Frontieren, al waar het beste deel van Lapland gelegen is, heeft hy ontrent vier en twintig-derlei soorten van simpelen aangeteikent. Men vind daar noit Agrimonie, Scherlei, Leuwerk-voet, Hypericon oft Sint Jans Kruid, Perforata gesegt, Pimpernel, esullá, nog meer andere kruiden die men in Sweden siet wasschen. Ik treed nu over tot sekere soorten van Mosch, welke in Lapland veelderlei, en met verscheidene koleuren werden voortgebragt. d'Eerste onder de Mossen,Ga naar margenoot+ is de Boom-Mosch, die wel meest aan de takken van de mast-boomen hangt, waar uit een hars vortkomt; ook wast wel de Mosch aan verscheidene andere geboomten, even op die wijse of het zeer lang hair was,Ga naar margenoot+ 't welk de Sweeden Laaf noemen. De tweede Mosch groyt in een groote overvloed gansch Lapland door,Ga naar margenoot+ 't welk de Rheen in de Winter tijd voor voedsel strekt, het wast op d'aarde, selfs onder de Sneeuw, want de Rheen, als voren verhaalt is, weeten de Snee met haar Pooten weg te schrabben, en dese Mos op te zoeken: de selvige is wit van koleur, met langagtige bladen, maar klein en dun, wassende wel een voet hoog. De derde soort van Mosch groyt mede op d'aarde, maar is vry wat korter; ook sijn de bladeren veel dunder en de koleur nog schoonder, namelijk uit den geel-groenen.Ga naar margenoot+ Dese Mosch is voor de Vossen een doodelijk vergift; daarom weten de Lappen die fijn te stampen en te verbryselen, mengende die onder eenig aas, dat de Vossen geern eten, waer door sy dan sterven en dus gevangen werden. De vierde Mosch siet men van gelijken op de aarde wassen,Ga naar margenoot+ sijnde gansch Lapland door seer gemeen; des selfs koleur is rood: zy is kort, uitnemende sagt en delicaat. Dese groote sagtigheid en teederheid maakt dat de Lappen die in plaats van pluimen gebruiken, gelijk wy te voren elders hebben gesegt, want sy bezigen die selfs om d'eerstgebooren kindertjes in te leggen. | |
[pagina 35]
| |
Men heeft my nog van een vijfde soort van Mosch verhaalt,Ga naar margenoot+ die seer breede en lange bladen heeft, de Lappen geven die de naam van Fathna; dese is wonderlijk goed tegens d'ylhoofdigheid, wanneer men ze tot een fijn poeder stampt, en met eenig sop inneemt. Maar ik twijfel selfs of men die onder de rang der Mossen mag tellen; ik souw eer van gevoelen sijn dat het kleine Rijsjes of Veseltjes van de Angelica waren, sijnde seer klein gesneden of gehakt, vorders bereid en onder d'aard gekookt, waar van wy genoegsaam op een andere plaats gesproken hebben. Het laatste daar wy eindelijk van dienen gewag te maken, is een soort van kruid; dat in Lapland op verscheidene wijsen wast; de beste van allen vind men in de valleyen oft laagten van de Bergen Fellices gesegt,Ga naar margenoot+ sijnde sagt, kort en volsappig. Maar 't geen op andere plaatsen voortkomt, is veel langer, rouwer en drooger. Nog is'er een derde specie die seer lang en soet is; welkers bladen seer dun en puntig sijn. De Lappen vullen daar haar Leersen mede,Ga naar margenoot+ gelijk wy te voren verhaalt hebben, ook steken sy dat in haar Schoenen en Moffen oft Wanten, om sig van de bittere koude te beschermen. Het wast aan de kanten van loopende Watertjes,Ga naar margenoot+ die over het land loopen van de Bos-Lappen; sy vergaderen het in de Herfts, bereiden het, en weten 't selve in gedaante van groote cirkels te drayen, 't welk sy aldus aan de Berg-Lappen verkoopen, om de jonge Rheedjes, kaas en diergelijke dingen meer, in te leggen. |
|