Waarachtige en Aen-merkens-waardige Historie van Lapland en Finland
(1682)–Johannes Scheffer– AuteursrechtvrijIV. Hooftstuk.
| |
[pagina 26]
| |
maar hy spreekt van de Laplanders welke aan de Kust van Moscovien woonen, die hy ook beschrijft. D'andere Lappen vangen die alleen in Meiren en Rivieren. De beste Visch dieder in Lapland gevangen werd,Ga naar margenoot+ is de Salm; ik geloof dat'er in gansch Europa geen plaats daar men die in grooter overvloed vangt, dan in de Bothnise Zee, alwaar de soete Rivieren sig ontlosen en invloyen, welke van de Bergen van het ontdoyde Snee-water afloopen. Men heeft verstaan dat'er een ongelooflijke menigte van Salm met de netten gevangen is.Ga naar margenoot+ Sy komen in Lapland door de Rivieren by menigte, en dit geduert soo lange tot sy door den aandrang des Waters gesteut werden, keerende in den Herfst weder ontrent St. Martijs. De Salm komt int Lap-Mark van Lula int midden van de Somer,Ga naar margenoot+ tot ontrent de Kerk, die de Lappen Jockmoeh hieten, alwaar seker Water loop haar belet verder te swemmen. Sy sijn veel magerder wanneer sy weg gaan, dan als sy komen; misschien dat sulx komt, door dien datse hare kragten hebben afgemat, en datse afgeslooft sijn, door het geduirig Swemmen tegen de stroom ofte loop des Waters; of misschien datse hare behoorlijke verfrissing, spijs en water verliesen als sy de Rivieren hoog op Swemmen en verre van de Zee sijn. Om dese reden noemen d'inwoonders van Straatsburg dese Visschen wanneer sy uit de Zee landwaard in swemmen,Ga naar margenoot+ Salm, en die weer weg gaat, hieten sy Lax, om dat hy Lass dat is Lassus oft moede geworden syn, sijnde door sijn lange reisen als afgemat en sonder kragten. Lundius doet hier by,Ga naar margenoot+ dat de Salm komende int water, dat van de Bergen Fellices afloopt, gewoon is soo swart te sien als een Kool, brakende terstond alles uit wat hy in de Maag heeft, en hy by na geen voedsel gebruikt soo lange de Somer geduert. Men kan wel afmeten wat een grooten menigte van dese salm in Lapland moet sijn, want seker Officier van de raad kamer van Torna, heeft op die plaats alleenig sien binnen komen in een jaar tijds dertien hondert barken met Salm. De tweede soort van Visschen welke men in Lapland vind sijn de Snoeken,Ga naar margenoot+ die men van alderley groote in de Meiren vangt. Olaus Magnus verhaalt dat'er in 't bergagtige Lapland gevonden werden van vier hondert duisent Italiaanse mijlen in de langte, en wel hondert | |
[pagina 27]
| |
duisend of meer mijlen in de breete, in welke allerlei soorten van Visch voortgeteelt werden; men vangt aldaar soo een groote menigte van Snoek, dat vier aansienelijke Noordse Koningrijken daar van konnen gevoed werden, waar vanse nog een groot gedeelte gansch Duitsland door vervoeren, soo gesoute Visch als die in de Son oft Wint gedroogt is. Dese Snoeken oft water Wolven noemt O. Magnus int Sweeds Giaeddor, welke int soete water Swemmen, sijnde de heele Weireld door genoegsaam bekend, hebbende een langwerpig hooft, Kakebeenen die vol sijn van seer scherpe Tanden, welke alle op elkander passen. Men vind'er die een ongemeene groote hebben,Ga naar margenoot+ zijnde dikwijls veel grooter als een Man.'t Is seker indiense daar bequaam vers water hadden, en haar behoorlijk voedsel, dat sy allenxkens wel agt voeten lang souden werden. De Sweden welke woonen in het Land by haar genaamt Graanon, ses uiren van de School die de Lappen Lijksala hieten; int land van Uma vangen verscheide diergelijke snoeken, 't welk de Lappen niet geern zien. De Sweden sijn Meesters deser Meiren alwaar sy met haar Barken en kennepe Netten komen;Ga naar margenoot+ dese Barken zijn soo ligt, dat mense ligtelijk van d'eene Meir in d'ander overbrengen kan. Sy konnen van een Man gedragen werden, welke gemeenlijk ses hondert pont konnen opligten; dese Snoeken gevangen hebbende, nemen sy mede en yder Boer geladen met dry, vier en vijf hondert pond Visch: want dese Meiren sijn tot verwonderens toe met menigte Visschen opgepropt. Zy seggen dat het regt van Visschen haar toebehoort als een Patrimonie van goederen,Ga naar margenoot+ 't welk hare voorouders gekogt hebben, wantmen heeft langen tijd opsigters over Lapland gehad. Wanneer de Lappen hare schattingen niet en konden betalen, hebben dese opsigters het regt der Visscheryen deser Meiren verkogt, aan de boeren oft inwoonders van Sweden, die daar seer wel over te vreden waren, stellende dese Visscheryen alle Jaren in het werk, sonder dat de Lappen daar eenig misnoegen over derven toonen. De derde soort van Visschen werd Syk by de Sweden genoemt,Ga naar margenoot+ hebbende een weynig verschil van de Brasem, behalven dat het hooft wat langer is en scherper, maar soo breed niet. Sy werden naulijks soo groot als Kerpers int gemeen, alhoewel mer in Lapland wel vind die tien of twaalf pond wegen. Men vangtse in kleine Meiren, hebbende | |
[pagina 28]
| |
somwijls de langte van een elle; sy sijn vet, goed van smaak en soo delicaat, dat'er, soo my dunkt, geen beter Visch ter Weirelt is. De Baars is de vierde soort van Visch die daar seer gemeen is,Ga naar margenoot+ sijnde dikwijls van een ongelooflijke groote. Men siet in de Kerk van Luhla hedensdaags nog een gedroogt hooft deser Visschen, 't geen meer als twee hand palmen breed is, boven van het hooft af tot de kaken toe te meten. Men vind in de Meiren Nog, welke in de lager landen sijn na de Zee toe, Grundeling, Zee-koning, Wit-visch en diergelijke. Onder de Meir-Visschen vind men nog int hooger-land tussen de Noorweegse Bergen dikwijls nog twee andere soorten van Visch,Ga naar margenoot+ die de Sweden Roeding en Oerlax noemen; ik weet niet of men dese soorten elders meerder vind. De Roeding krijgt sijn naam van datse onder aan de Buik rood is, dat wat na den Purperen trekt, sijnde moy om te sijn. De Oerlax is een soort van Visch die de Salm heel wel gelijkt,Ga naar margenoot+ behalven in groote, wantse veel kleinder is. Sommige schrijvers zijn van gevoelen dat het Jonge Salmtjes zijn, maar 't geen dese meining om verre stoot, is, dat dese Visch in Meiren gevangen werd, die seer verre van de Zee gelegen sijn, wesende rontom met aarde aan alle zyden omringt, alwaar men ook noit Salm gesien heeft. Ik souse liever onder de soorten van Voren willen stellen, om dat het verschil, ten uiterlijken aansien, deser Visschen soo veel niet verschilt; alleen dat het vlees der Vorens veel rooder, sagter en lekkerder is. Men vangt'er ook een Visch van de Sweden Har genoemt,Ga naar margenoot+ sijnde byna een soort van Visch als de Syk, waar van wy vooren gesproken hebben. Behalven dese voornoemde Visschen,Ga naar margenoot+ sijnder in Lapland nog wel eenige andere, waar van men weinig cier maakt, welke daar ook, om datse niet bekend sijn, niet gegeten werden. Olaus Petri noemt 'er eenige op by namen als Salario de Cobitis, Barreel, Zee-koning, Borboche, Oxiate, Wyting, Karper, Stekende Cobitis, &c. |
|