Waarachtige en Aen-merkens-waardige Historie van Lapland en Finland
(1682)–Johannes Scheffer– AuteursrechtvrijXVII. Hooft-stuk.
| |
[pagina 139]
| |
de pleuris oft syde-wee, pijn in de schouders, rugge-graat, maag en hooft-swymel gequelt, dog dit gebeurt haar zoo dikwils niet. Tegens alle innerlijke siekten bedienen sy sig van Bever-nieren in Brandewijn gekookt,Ga naar margenoot+ 't welk haar gemeenste remedie is. Zy gebruiken nog een drank gemaakt van wortels van eenig mos, sijnde by haar Jerth genoemt, of, in plaats van dat,Ga naar margenoot+ nemen sy Angelica. Zy sijn gewoon de trunk van dit kruid in Rheen-melk te koken; en dit afziedsel dient haar tot een medicine. Wanneer 't gebeurt dat zy met Scheurbuik beladen sijn,Ga naar margenoot+ daar voor drinken zy Rheen-bloed; als zy Tand-pijn hebben,Ga naar margenoot+ dat zeer zelden gebeurt, soo nemen sy het hout van een boom die van de blixem geslagen is, daar van maken sy tand-stokers, waar mede sy in het tand-vlees vroeten, tot dat'er bloed uytloopt. Als de Lappen in eenig deel van haar lighaam pijn gevoelen, soo is de gemeenste middel,Ga naar margenoot+ een soort van Tondel oft Padde-stoelen te nemen, die aan de Berke-bomen in form van koekjes wassen, welke aan het vuur ontstoken sijnde, leggen het soo brandend op het pijnelijke deel, dat daar na een sweertjen open laat, waar uyt alde quade vogten vloeyen, waar door de pijn vermindert; welke branding na behoren gedaan sijnde, soo trekt de padde-stoel die uyt, en de pijn houd op door het vlakjen dat in gebrand is. Zulx doet men ook in Aegypten met wol en in Indien met een soort van wol diese Moxa noemen: de ouden noemden die Muketes, waar mede sy brandeden op alle pijnelijke plaatsen, gelijk by Hippocrates te lesen is. Wanneer zy pijn in de lenden oft schouders hebben,Ga naar margenoot+ besmeren sy de plaats met slangesmout; ofse nemen wel de tanden van een Castoor, diese agter aan haar gordels hangen; misschien door superstitie, namelijk wanneer d'eerste donderslag in de lente komt, werpen sy sig op d'aarde neder en vringen sig van d'eene syde tot d'ander, en dit agten zy een diftige remedie tegen de lenden-pijn te sijn. Zy hebben geen betere bereidingen nog zalven tot de wonden,Ga naar margenoot+ als de hars die uyt Mast-bomen druipt, welke sy daar op leggen.Ga naar margenoot+ Of in plaats van dat gebruiken zy het Rheen-vet. Wanneer der eenige leden vervroren en verstijft sijn door de koude,Ga naar margenoot+ zoo hebben sy geen veerdiger nog kragtiger middel dan de kaas van Rheen-melk gemaakt,Ga naar margenoot+ dese nypen sy tussen een gloeyend yser, waar uit dan een olie loop, waar mede sy het beledigde deel stryken, 't welk dadelijk de pijn stilt door een ongeloofelijke kragt die daar terstond op- | |
[pagina 140]
| |
volgt. Andere gebruiken dese Kaas op een andere wyse: sy nemen daar een dunne snede van, diese op de beledigde partye leggen. Het kooksel van dese Kaas in melk gedaan, is ook wonderbaarlijk goed tegen den hoest, alle long en borst qualen, als ook tegen de maag siekten, die door de groote koude veroorsaakt sijn, welke seer verwarmt. Dese Kaas is ook dienstig om de rouwigheid des waters te verbeteren, en te besorgen dat de maag niet en verslapt nog en bederft door het menigvuldig gebruik deses dranks. Dewijl sy onder haar met weinig siekten onderworpen sijn,Ga naar margenoot+ gebeurt het ook dat sy tot hoge ouderdom konnen komen, want men vind 'er selfs die over de hondert jaren hebben, en krygen gemeenlijk 't seventig, tagtig en t'negentig jaren. Al-hoe-wel dese jaren vry hoog lopen, sijnse niet te min nog altijd blymoedig, en vaardig om hare dagelijkse saken te verrigten, sy geven sig op weg, lopen in de bossen en op de bergen tot verwondering toe. Behalven dit is het seldsaam dat haar hairen op het hooft of de baard grijs werden; soo dat de meeste Laplanders meer uyt ouderdom dan uyt siekten komen t'overlyden. Indien ymand in een sware en gevaarlijke siekte vervalt, 't sy door ouderdom, of door eenige ander toeval oft siekte;Ga naar margenoot+ soo pogen sy eerst, door middel van haar trommel, te weten, of de sieke sal gesond werden, of dat hy sterven moet: want sy meinen door dit middel van toveryen te weten op wat wyse de sieke sterven sal en wat uur hy sterven moet. Zijnde dan verzekert dat de lyder sterven moet, en niet lang meer sal leven, en als de omstanders eenige genegentheid de Christelijke religie toedragen, vermanen zy de worstelende om wel te sterven, als ook God met het Lyden Christi in sijn gedagtenisse en herte te hebben. Maar is't datse weinig werks van dese Gods-dienst maken,Ga naar margenoot+ soo laten sy de stervende leggen, en verrigten niet anders dan het lijk-maal te bereiden, 't welk zy gemeenlijk doen eer de sieke sterft. Steuchius verhaalt een voorbeeld dat onlangs geschied is,Ga naar margenoot+ sijnde gebeurt aan een seer ryke Laplander; dese man seer siek sijnde, en sig siende buiten hoop van genesen te werden, liet al sijn vrienden en bekende komen. Dese merkende dat hy wel haast de geest mogt geven, gingen de waart van de herberge soeken, welke gewoon was het volk dat uyt Noorwegen en Jamptland komt, te huis-vesten; sy kogten van hem bier en Brandewijn, om een maal te bereiden, terwijl d'andere nog leefde; hebbende soo een dag met suipen toegebragt en goede çier gemaakt, gingen sy weder na de tente der sieke en vonden hem dood leggen. | |
[pagina 141]
| |
Soo ras dan als de sieke de geest gegeven heeft,Ga naar margenoot+ verlaten d'omstanders op d'eigenste dag de tente; want sy meinen dat de doode yets nalaat, 't geen by d'oude latijnen graf-goden oft Manes genoemt werd: dit doet haar voor het doode lighaam vervaart werden. Zy hebben de gewoonte indien ymand rijk is,Ga naar margenoot+ het lighaam in een linne laken te leggen; maar indien ymand arm is, soo begraven sy hem in eenige wolle stof; sy bedekken niet alleen het lighaam; maar selfs ook het hooft: die nu de Christelijke plegtelijkheden mede seer devotig aannemen, gebruiken die mede; andere trekken den doden de beste kleden aan diese in haar leven gedragen hebben. Het lighaam dus toegestelt sijnde, doense 't in een dood-kist. 't Welk door een Laplander werd verrigt, sijnde 't selve door een man, vrouw oft vrienden toegelaten om de gestorvene dese plegtelijkheden aan te doen:Ga naar margenoot+ dese moeten sy een latoene ring geven, en hem aan de regter arm binden, die daar soo lange aan blijft, tot dat hy dese plegtelijkheden heeft af gelegt. Zy sijn van meining dat dese ring een bewaarmiddel is tegens het quaad, dat de graf goden hem souden konnen doen, en dat se daar door versoenelijker sijn: dit schijnt nog een oude superstitie der Grieken te sijn, soo wel als die der Romeinen: het is dusdanig dat sy geen dooden begraven of dese plegtigheden moeten in 't werk gestelt werden. De Dood-kist is gemeenlijk van een uytgeholde tronk eenes booms gemaakt;Ga naar margenoot+ maar die op de bergen van de Frontier-plaatsen van Noorwegen woonen, werpen by gebrek van boomen het doode lighaam in sijn eyge slede, diese Ackia noemen. In d'eerste Eeuwen eerse Christenen waren, en eenige tijd daar na, begroeven sy hare doden maar daar het haar goed dagte, voornamelijk in de Bosschasien, 't welk sy heden ten dagen nog niet vergeten hebben, want se gemeenlijk verre van de kerk afgelegen sijn.Ga naar margenoot+ Zommige begraven alleenlijk haar doden in de slede leggende, in d'aarde, diese daar mede bedekken, voornamelijk op 't land daarse niet dan klippen sonder bomen hebben Sommige besetten de slede met het doode lighaam rontom met stukken houts, voornamelijk in de bossen. Op dat de dood-kist daar onder niet ligt bederven nog rotten sou: dit geschied aan alle syden en ook boven op, om de wilden beesten daar van te beschutten en of te weren. Daar sijnder ook diese in spelonken en holen leggen, welke zy met stenen weten toe te maken. Aangaande 't geen Peucerus schrijft,Ga naar margenoot+ dat de Laplanders gemeenlijk | |
[pagina 142]
| |
vervaart en bevreest sijn voor de geesten na haar ouders dood, en dat zy om dit te beletten en van schade bevrijd te sijn, de lighamen onder de haartstede begraven; 't geen het eenigste middel zoude zijn, om sig tegens de quellingen des duivels te beschermen, en sig van alle vreese te bevryden; want dit eens gedaan sijnde komen de geesten niet weder nog vertoonen sig niet meer; maar zoo se dit niet en achten en verzuimen, zoo werden zy geduurig van de zielen harer ouders vervolgt en angstig gemaakt. Dog 't geene Peucerus hier betoogt, daar van heeft men by de Lappen noyt gehoort of gezien datse de dooden onder de haart-stede begraven, maar zy begraven die in d'aarde zoo verre van haar tente als het mogelijk is. Die geene welke de plechtigheden van het Christendom niet waar en nemen,Ga naar margenoot+ begraven met het doode lighaam ook de bijl van de gestorvene, als ook een key met een stukjen staals om vuur te slaan.Ga naar margenoot+ Zy geven nog reden van die sotte superstitieuse gewoonte, dat namelijk de doode sig op den jongsten dag in de duisternisse zal bevinden, zoo dat hy eenig ligt van nooden zal hebbeen, 't welk hy met een key en staal zal konnen slaan; en dewijl hy op de weg sijnde, wel hage-doorn en takken van boomen zal vinden, die hem in zoo een dikke bosschagie tegen houden, kan hy die met een byle doorhakken; om dat de Wet de dooden heeft opgelegt, datse door vuur en yser zullen in den Hemel komen. Zy redeneren daar jegenwoordig dan alsoo van, zedert datse van de laatste dag hebben hooren spreken, als ook van het oordeel en d'opstanding der dooden. Wat my aangaat ik geloof dat het een oude bygeloovigheid is van alle de Provintien,Ga naar margenoot+ en dat die by de Lappen niet alleen eygen is. Ik hebbe by mijn Heer Stenon Bielke groot Thresorier van Sweden, een key met een staal die uyt een graf gehaalt was, gesien, sijnde weinig mylen van de stad Upsal, alwaar de plaats en de verhooging van steenen die daar op gesmeten waren genoegsame kenteykenen waren van eenig Heiden. Seker d'oude Heidenen hebben altijd gemeint,Ga naar margenoot+ dat de dooden in geen goede plaatsen logeerden, ten zy datse de duisternissen hadden door gepasseert, sijnde de wegen met groote duisternissen beladen: zoo dat d'Afgoden-dienaars van dat land schijnen begrepen te hebben, dat'et land onder zoo een climaat is, alwaar de nagten zeer | |
[pagina t.o. 142]
| |
Begraven der Laplanders
| |
[pagina 143]
| |
lang zijn en de duisternissen zeer dik. Wat vorders de bijl belangt, daar over moet men sig niet verwonderen;Ga naar margenoot+ want het was een gewoonte die over al ingeslopen was, namelijk, datse hare Wapenen op het lighaam van de doode leiden; sijnde de bijl een van de voornaamste Wapen-tuigen die de Lappen gebruiken. Maar wat aangaat d'hedendaagse Lappen die meinen dat de lighamen der dooden, na d'opstandinge het eygenste leven zullen hebben als zy jegenwoordig leyden en op d'aarde zullen blyven; de kinderen smyten ook in de kist van de vader sijn boog en pylen om vuur te konnen maken. Hier by smyten zy nog een klein sakjen met allerley spyse; want zy geloven dat de doode wanneer hy in de helle komt, daar niet moet van berooft sijn. Dit is dan na de waarheid van die gene welke niet waardig agten de Christelijke Ceremonien te hand-haven gezegt, en van die welke verre van de kerken af woonen;Ga naar margenoot+ want d'andere hebben in gebruikt hare dooden op het Kerk-hof te begraven, dat digte by de kerk geplaats is, want de Priesters haar daar toe verbinden en de hand aan houden. En zedert zy gewoon sijn geworden de lighamen der dooden aldaar te begraven, zoo vind men der onder haar, die zoo een ydelheid en eerzucht hebben, dat se voor geld en andere dingen, liever een plaats in de Kerk dan op het Kerk-hof hebben te koopen. Vorders is 'er niet een Laplander, ten zy hy heel arm was,Ga naar margenoot+ die vrywillig een graf wil delven: daarom geven de rijkste geld aan eenig Sweed oft arme Laplander om een graf te maken: dan soo begraven zy de lighamen, gelijk als onder de Christenen, na dat de vrienden van de doode hebben geschreit en teykenen van droefheid gegeven; dese verschijnen niet op de begrafenis dan met haar slegste kleeden. Dit hebben zy nog in 't besonder,Ga naar margenoot+ dat se hare sleden op het graf laten, op welke zy het doode lighaam bragten, met alle de kleeden die hy aan had terwijl hy siek was, te weten het bed, dekens, en al het geen om en by hem was. Ik meen datse dit goed op het graf setten, op dat 'er niet sterfelijks van de doode zouw na blyven, en niets aan de gene, welke sig daar van bedienen wilden, zoude schaden. De doode dus ter aarde gebragt sijnde,Ga naar margenoot+ houd men het lijk-maal | |
[pagina 144]
| |
dry dagen na dat hy is begraven geweest; dan zoo komen daar alle de vrienden en bekende te zamen.Ga naar margenoot+ Daar eetmen dan het Rheen-vlees van de Rhee die de dode voort trok tot het kerk hof oft begraaf-plaats, na datse die ter eeren van de doode hebben opgeoffert; zy belasten dat de benen van het beest niet verloren gaan, daarom doen zy die zorgvuldiglijk in een korf, op welke sy een man van goederen maken, en dat soo goed als sy konnen, sijnde groot oft klein na de proportie van de doode, en begraven dit alles in de aard.Ga naar margenoot+ Dit doense ter eeren van haar Af-god oft quade God, leggende daar op stukken houdts, diese dan nog met groote steenen beladen. Zy sijn nog gewoon,Ga naar margenoot+ wanneerse Brandewijn konnen bekomen, met malkanderen in 't rond te drinken ter gedagtenisse van den overledenen: dese Brandewijn noemen zy Saligaviin, dat is te seggen de gelukkige wijn, sijnde de wijn die men drinkt om te denken aan de doode die gelukkig is geworden en bevrijd van alle de ellende deses waerelds. Het blijkt door dese woorden, dat de vriende van desen Laplander, met namen Thomas, waar van ik gesproken heb in 't relaas van Steuchius, hebbende voor gekomen en de bestelde tijd om Brandewijn te drinken verrast. De Lappen onderhouden nog dese Ceremonie van het eind des vingers in de Brandewijn te steken, en het aansigt daar mede te vryven in manieren van reininge;Ga naar margenoot+ en soo ras zy dronken sijn, spreken zy alle lof van de sieke diese konnen, tellende menigte van sijn goede qualiteiten; indien het een man is geweest van een groot oordeel en vaardig in alle dingen, begaaft met een zonderlinge kragt; die behagen nam in de Bosschasien, en alle arbeid en besigheden waar nam; die met sijn vrouw wel over een quam, en sijn kinderen in vreedsaamheid op trok, vorders alle vriendschap met sijn huis-genoten hiel: item dat hy de trommel wonderlijk wist te gebruiken; dat hy een familiaren geest had, diese in haar taal Sueie noemen, sijnde seer magtig; die sijn slag altijd waar-nam, en niets voorby liet gaan: dan zoo halen zy die alle op. De plechtigheden van de begrafenis eindigen dan aldus als gesegt is;Ga naar margenoot+ indien de doode seer rijk is geweest, soo houden de vrienden jaarlijks een maaltijd, offerende twee jaren agter een eenige Rheen tot sijner gedagtenisse na sijn dood.Ga naar margenoot+ Het beklag oft rouw der Lappen geduert seer lange, voornamelijk over de vrouw oft kinderen. Dese rouw geschied niet dan in het hert, hebbende daar van geen uyterlijke teikenen, want zy gebruiken dagelijks haar gewoonelijke klederen. | |
[pagina 145]
| |
Nu stap ik over de zuccessie oft deiling van goederen,Ga naar margenoot+ die men gemeenlijk na de dood doet. Alwaar men eerst moet aanmerken dat der Lappen rijkdommen en goederen, voornamelijk in meubelen bestaan, als daar sijn de troepen der Rheen, zilver, en boven alle andere dingen gemunt geld, kopere en latoene vaten en diergelijke dingen meer. Maar het gene meest van haar geagt werd, is een groot getal van Rheen,Ga naar margenoot+ want daar sijn Lappen die hondert Rheen hebben, andere duisent en zommige meerder. Olaus bemiddelt dit getal wat, seggende dat yder Laplander tien, vyftien, dertig, zeventig, vier en vijf hondert hebben, welke van Herders geweit werden: want sommige hebben soo grooten getal, dat men haar ligt een onthalen kan sonder te sien dat het getal vermindert is. Daarom sijn de Lappen die op de bergen woonen veel ryker als die in de Bosschagien woonen,Ga naar margenoot+ want zy sijn werksamer en houden grooter getal van Rheen, de bergen geven haar allerley noodsakelijk voedsel, en de Koopmanschappen sijn haar veel gemakkelijker met de Noorwegers en de Bos-Lappen, sijnde tussen beiden gelegen. Wat aangaat d'andere middelen, waar van men sig dagelijks bedienen moet, die sijn voor de heele waerelt open gestelt; maar het zilver, en bysondelijk 't gene gemunt is, dat verbergen zy in een kuil in d'aarde, welke plaats by haar Roggai genoemt werd.Ga naar margenoot+ Hier toe nemen zy een groote kopere ketel of zomtijds wel van latoen gemaakt, dese setten zy in de grond van dese kuil, en sluiten hem met een korf en een slot daar aan, in welke haar geld en zilver is; dese dekken zy dan met planken, waar op sy aarde smyten, als ook wel takken van boomen en mosch, op dat niemant de plaats daar dat begraven leid, mogt vinden. Dit weten zy met zulken aardigen heimelijkheid te doen, dat zelfs haar vrouw nog kinderen daar van weten; want zoo se haastig komen siek te werden en te sterven, blyft dat onder d'aarde begraven, en d'erfgenaamen konnen daar niet van genieten. De goederen nu die de erfgenamen in handen krygen,Ga naar margenoot+ werden onder malkanderen verdeilt, een broeder neemt zoo veel als ordinantie en gewoonte in Sweden is, namelijk twee derde, en een zuster het overrige derde. Eer zy deilen zetten zy de Rhee die aan het kind gegeven was, wanneer het sijn eerste tanden begon te krygen apart, en d'andere Rhee, wanneer het geboren wierd, als ook al d'andere die daar van sijn voort gekomen, welke dikmaals tot een groot getal werden. Aangaande nu de goederen welke geen meubelen of huis-raad sijn, | |
[pagina 146]
| |
als daar sijn Landen, Meiren, Bergen, en wateren daar men in vischt, die deilen zy niet; maar de kinderen zoo van d'een als d'andere zexe besitten die ongedeilt, en bedienen sig daar van als een eygen erfdeel, 't welk haar door regt van successie toekomt. Dog dit gebruik is niet gegrond op haar eygen phantasie, maar op de verdeilinge die Carel de negende gedaan heeft over gansch Lapland, gevende aan yder Familie sijn besonder stuk lands, als ook Meiren, Rivieren, Bosschagien en bergen.Ga naar margenoot+ Hier uyt mein ik dat dan voortkomt, dat dese goederen onder de erfgenamen niet gedeelt werden, gelijk d'andere goederen, blyvende altijd ondeilbaar aan yder Familie; maar om na waarheid te spreken, zoo sijn dit geen ware eyge goederen, gelijk wel d'andere sijn, hebbende daar alleen de vrugten af, waar voor zy verbonden sijn jaarlijks sekere schattingen te betalen.
EYNDE Des tweeden Boeks. |
|