Waarachtige en Aen-merkens-waardige Historie van Lapland en Finland
(1682)–Johannes Scheffer– AuteursrechtvrijXI. Hooft-stuk.
| |
[pagina 93]
| |
dan in de grootse noodsakelijkheid, of wanneer zy reisen, of als 'er geen man volk in huis is om zulx te verrigten, 't welk gebeurt wanneer zy op de jagt of uyt vissen sijn. De tweede deser konsten is,Ga naar margenoot+ welke ook tot de mannen behoort, datse schuiten leren maken. De Lappen gebruiken die aldermeest om mede te visschen, bouwende die van Pijn-boomen oft Denne-boomen-hout, diese in het bosch tot zeer nette planken maken; dese voegense niet met ysere spykers, gelijk als onse scheep-timmermans doen, aan malkander, maar met buigend hout, gelijk by ouds de Istrise schepen, diemen Liburnische noemt, plegen gemaakt te werden, of met touwen, en daarom genayde scheepjes genoemt. Hier toe gebruiken zy zeker van dunne Boom-worteltjes, diese versch uyt d'aarde halen,Ga naar margenoot+ drayende die op een wonderlijke wyse, even by na of het kennip-touwen waren. Andere nemen de darmen van beesten, en voornamelijk van Rheen, welke zy week maken en vermorwen, drayende die als touwen oft snaren, die dan in de wind oft zonnen moeten droogen. Zy nayen dan waarlijk de planken van haar schuit aan malkander, met dese touwen oft snaren, of 't gemeenlijk met wortels van boomen; even op de zelfde manier gelijk men het laken oft linnen met garen nayt; de gaten en spleten die tussen beyden sijn, vollen zy met mosch, op dat het water nergens mag in loopen. Tot dese schuiten hebbense dikwils twee riemen, zomtijds ook wel vier, welke zy aan de zyde vast maken aan groote spykers, diese geloof ik van hout hebben, dese weten zy zoo te plaatsen, dat een man met twee riemen kan royen. Zy varen met dese barken oft schuiten over de aldersnelste rivieren, die tussen de bergen van Lapland lopen. Des zomers sijn zy heel naakt, om des te beter te konnen swemmen, om hare waren van perykel te houden en die behouden over te brengen. De Figuur deser schuiten is aldus,Ga naar margenoot+ zy sijn ontrent drie vamen lang, maar nauwelijks eene breed, want zy niet breder sijn dan dry elle-bogen. Zy maken die van Denne-boomen plankjes, om dat die zeer ligt sijn, en tot dit werk bequaamst. Zy gebruiken zeer zelden ysere spykers, dan aan de voor en agter steven, en onder aan de bodem, en by gebrek der zelvige, moeten zy haar belyden met het geen zy hebben. Dese schuitjes sijn altijd zoo ligt gemaakt,Ga naar margenoot+ dat een man se gemakkelijk kan dragen, halende die uyt het water, dragen zy die zoo verre als zy | |
[pagina 64]
| |
begeren: hierom als het sterk wait, moeten zy die met steenen vullen, om se in goede order te houden; zy bepekkense ook zeer ligt, op datse in het dragen niet te swaar zouden werden, wanneerse te veel bepekt waren. Op dese wyse dan vergaderen zy het pek in het Lap-mark van Uma: zy maken een groote kuil in d'aarde,Ga naar margenoot+ ontrent dry ellen diep, op de grond zetten zy een groote kopere ketel, welke zy boven op met schorsen van Pijn-boomen bedekken, zettende in 't midden een groote tronk van een boom die in 't midden, gelijk een kanaal uytgeholt is, dan zoo nemen zy de wortels van Pijnboomem en Mast-boomen, welke vol hars schijnen te sijn, dese klieven zy alle in zeer kleine lange stukjes, en leggen die boven op het gat alle digt by elkander. Zy dekkense dan alle met een groote menigte van zoden, makende een groot vuur, 't welk de hars deser klein gehakte houtjes in de beneden-staande ketel doet loopen. De Lappen sijn zeer vaardig in met haar schuitjes te varen;Ga naar margenoot+ daarse in andere zaken zeer vreesagtig sijn, sijnse in tegendeel op dit klein gebouw zeer stout, gaande daar mede na de solemnele Feesten en groote vergaderingen, voornamelijk die van Uma; door rivieren, welke water-vallen hebben, van meer als een half uure lang en vol klippen sijn, zy gaan daar dan stoutmoedig heen, zeggende datse daar door hulpe van hare Natuur-Goden gekomen sijn. Het derde ambagt deser luiden is het Timmeren,Ga naar margenoot+ of liever allerley werktuigen te maken, met welke men de goederen vervoert;Ga naar margenoot+ want zy maken alderley zoorten van sleden, diese in de winter tot haar gebruik hebben. Dese, op welke zy zelver op de reise zitten, sijn niet van de zelfde figuur, als die, op welke zy hare goederen vervoeren, derhalven geven zy die ook d'eygenste naam niet. Even gaat'et ook by ons alwaar men aan de zelve verscheide benamingen geeft als Karossen, Kalessen, Chaesen, Wagens, Karren, Sleden en diergelijke meenigte meer De Sleden op welke zy in 't reisen zelver sitten,Ga naar margenoot+ sijn Pulka genoemt, en sijn gemaakt als een halve schuit, of klein schuitjen, met een scherpe voorsteven, welkers punt opwaarts staat, maar d'agtersteven is plat, en van eene plank gemaakt.Ga naar margenoot+ Het heele lighaam deser sleden is uyt verscheide planken gemaakt, zoo lang als de sleden is, sijnde aan vier of meer ribben vast gespykert, en dat met houte spykers van | |
[pagina 95]
| |
binnen vast geslagen, de ribben sijn boven dik, en van onder neergaande als een schip. De grond oft bodem is zoo breed als de palm van een hand, gekromt na de voorsteven, en na boven toe verheven, alwaar een gat is, aan het welk het touw vast is 't geen men aan de Rhee bind, welke de sleden moet trekken; d'andere stukken houts sijn wat enger. Onder hebbense geen plank gelijk d'andere gemeene sleden hebben, op welk het lighaam van de gansche slede steunt, gelijk als op yets daarse op drait, maar die is geheel bloot en open, sijnde om laag niet plat, maar bultig en halfrond, soo datse eens op d'eene zyde hellen, en dan eens op d'andere want zy konnen ook veel ligter hier mede dwars door de hooge sneeuw ryden. Dit is dan de ware beschryving van een Laplanse Slede, zoodanig als ik een in mijn Kabinet beware. Herbestenius heeft elders daar van ook geschreven, redenerende alleenig met weing woorden. Olaus Magnus zegt datse van d'andere verschillen,Ga naar margenoot+ om datse van voren aan het einde na om hoog gekromt zijn gelijk een schaatse, gevende haar dese figuur, om haar ligt voor de sneeuw te konnen bevryden. Vorders dat de sneeuw de slede niet en zouden bedekken, en de Laplander die daar op sit niet en zoude bevriesen, oft hy groot ongemak van de koude lyden. Zy hebben ook de gewoonte van de gansche voorsteven te bedekken,Ga naar margenoot+ zoo lang ontrent oft wel langer als een elle, 't welk gemeenlijk geschied met de huid van een zee-kalf, zijnde aan kleine stukjes hout vast gemaakt, die boven over de slede als hoepels sijn gespannen. Vorders vullen zy d'overige ledigheden met hoy oft mosch, om de voeten warm te houden en die van de koude te bevryden. De figuren van de Laplandse sleden kanmen hier genoegzaam sien. Behalven dese zoort van sleden timmeren zy nog een andere,Ga naar margenoot+ diese Achkio noemen, die in manier van gestel der eerster zeer weinig verscheelt, als datse veel grooter sijn, sijnde wel vyf ellen lang, ja zomwijls wel langer, daar d'eerste maar dry ellen of daar ontrent is. Zy is ook aan de voorsteven niet bedekt, maar over al open, en meest geschikt om huys-raad over te voeren: want den Heer Woxionius beschryft die elders;Ga naar margenoot+ ik ben niet van die meining gelijk als hy, dat men het agterste met eenig linnen dekt tegen de sneeuw, want daar wast geen hennep in Lapland, en 't linde is daar geensins in gebruik, alsoo weinig als linde kleden. Want de Lappen maken niet eens zoo veel werks om hare sleden te dekken, of het goed van hare meubelen datse | |
[pagina 96]
| |
vervoeren zoo te bezorgen, maar zy dekken het wel met leer, vellen, of schorssen van Berken-boomen. Aangaande nu de wagens met wielen, welke men by Olaus Magnus verbeeld ziet, die hebben de Laplanders niet in 't gebruik, ja zelfs daar noyt van hooren spreken: hy segt wel, datse de Huys-Rheen aan wagens vast maken, en datse die zeer gemakkelijk over het veld heenen trekken,Ga naar margenoot+ maar hy zegt niet wat voor een soort van wagens het zijn, of op hoedanigen wijse zy zijn gemaakt. De Schilder heeft op verscheide plaatsen te grooten vryheid gebruikt, en de saken afgeschetst na sijn eigen begriip. Ik weet niet, of hy in dese gelegentheid, niet over al sijn doolende inbeeldinge liever gevolgt heeft,Ga naar margenoot+ dan d'eige beschrijvinge van Olaus. Het is een saak die zeker is, dat die volkeren de zelvige niet en kennen, en dat'er niet een wagen met wielen onder de Lappen te vinden is, want wanneer zy des zomers reisen leggen zy hare bagagien en kinderen op de rugge der Rheen: gelijk wy elders vooren ook verhandelt hebben. Behalven dese twee soorten van wagens,Ga naar margenoot+ maken zy ook dese houte schaatsen, oft voet-sleeden van de Vriesen niet qualijk reden genoemt, om dat zy daar op rijden; met dese dan komen sy op de sneeuw loopen: waar van wy te vooren wijdloopig gesproken hebben. Het vierde handwerk der mannen is Kisten en Laden te maken,Ga naar margenoot+ want zy maken Koffers en Laden van allerley soort, maar gemeenlijk ovaal rond; zy maken ook eet-kassen en Kabinetten, diese met ingeleid-been vercieren, 't welk in form van linien en ronden geschied. Ik bewaarder soo een in mijn Kabinet oft Rariteit-kamer, die ik van den Heer Louys Otto van Bothnia gekregen heb. Sy is t'eenemaal van een Berken-plank,Ga naar margenoot+ seer dun, in 't rond gebogen als een ovaal oft ey-wijs rond, aan d'einden soo te zamen gevoegt; dat men nauwelijk daar yets van kan sien, want daar is geen spyker aan, nog geen banden van basten oft teennen. Het dekzel is uyt een stuk houts gemaakt; maar de rand die rontom is, is van het zelvige hout dat soo gebogen is. De verçiersels die daar aan sijn,Ga naar margenoot+ makense van Rhee-beenen, sijnde in seer dunne platte stukjes gesneden, van welke zommige lang sijn, en andere rond, met verscheide bogten van linien rontom gemaakt: en om dit des te beter te begrypen, soo voegen wy hier een afbeeldzel by, want al die dingen konnen beter in Figuur getoont werden, dan beschreven. Het vyfde van haar handgebaar is manden en korven te maken,Ga naar margenoot+ | |
[pagina 97]
| |
waar in de Laplanders veele andere Natien te boven gaan. Dese manden en korven vlegten zy van boomwortels te samen, welke zy slaan en zagt maken om datse makkelijk zouden gebogen konnen werden, zy splytense dan in manier van zeer sterke banden, om die op alle wysen te konnen buigen. De manier van vlegten verscheelt zeer van die van andere Natien.Ga naar margenoot+ Maar dit sijn hoepels, die zeer groot sijn, als zy de korf willen maken, sijnde met dese wortel-banden zeer sterk op elkander gebonden, tot datse gekomen sijn zoo verre tot dat de hoogte der mand oft korf hoog genoeg is. Zy sijn gewoon, wanneer zy de moeyte willen doen, die met zulken aardigheid te vlegten, en dese banden d'een op d'ander zoo sterk by elkander te voegen,Ga naar margenoot+ datse zoo digt sijn als een plank, zoo dat 'er geen water uyt zouw konnen loopen, invoegen dat zy die konnen gebruiken om water en andere vogtigheden in te dragen. De korven oft manden sijn niet altijd van eene form; want zy hebben groote en kleine, en gemeenlijk rond met een dekzel: zy hebben boven op het dekzel altijd een rond hanvatzel oft oor, om die aan den arm des te makkelijker te konnen dragen; d'andere sijn lang en vierkantig. De Lappen gebruiken niet alleen dese korven, maar zelfs ook de Sweedse Natie, alwaarse seer gemeen sijn; en brengen die zelfs over tot andere vreemde Natien: want het is een werk dat sterk, duurzaam en wel gemaakt is. Ik hebbe daar van een Figuur elders in dit werk getoont, gelijk als die in 't gemeen gemaakt werden. Behalven dese dingen maken de mannen nog van hout oft beenen haar Huys-raad,Ga naar margenoot+ 't geen se tot haar gebruik van doen hebben. Haar Lepels maken zy van de hoorns van Rheen,Ga naar margenoot+ en weten met de punt van een mes daar verscheide figuuren in te graveren, welke strepen zy dan met swarte verf vullen; ik bewaarder een in mijn Kabinet, die met haar steel zeer aardig gemaakt is. Onder dese Rariteiten hebben zy nog ringen en neerhangende plaatjes aan het eynd van de steel hangende: geheel gemaakt van een stuk hoorns oft been. Dese en diergelijke kanmen in de figuuren genoeg besigtigen. Ik heb ook nog eenige werktuigen om te weven van been gemaakt,Ga naar margenoot+ en op de zelfde wyse bearbeid; met een wevers-spoel die twee vingers lang op het eynd door gaat, met een kam de langte van een palm eenes hands. Dit sijn gereedschappen met welke zy wolle lind van verscheide koleuren weven; zy sijn alle van een zelfde werk, en verdienen wel aangemerkt | |
[pagina 98]
| |
te werden.Ga naar margenoot+ Ik heb ook nog een doos om de tabak tot poeder te brengen, zijnde van been gemaakt, en zeer geestig uytgevrogt, met hare gespen oft knip-ringetjes die wonderlijk fray met een mes uytgesneden sijn. Alle dese aardige werk-stukken sijn genoegsame blyken,Ga naar margenoot+ dat dese volkeren zoo bot nog ongeschaaft niet en sijn, als men ons voor desen wel heeft doen gelooven. Dese dingen maken zy zoo voor de vuist weg, zonder daar veel over te praktiseren, of haar hooft daar over te breken: soo dat'er fondament van hoop genoeg is, dat, indiense het verstand hadden gekregen oft eenige andere fraye werken hadden gesien, sy die uyt de konst heerlijk zouden maken, tot spijt van alle andere Natien. Daar is nog een zaak over, die wel aan teikenens waardig is, welke is, datse gewoon sijn in de beenen allerley figuuren van Bloemen, gedierten, en andere zaken te graveren en uyt te holen,Ga naar margenoot+ dese greven dan, sijn haar zoo veel als vormen, in welke zy tin gieten, hier van maken zy kleine schildjes, knoopen, en plaatjes, die de mannen en vrouwen aan hare gordels vast maken. Dog zy gebruiken niet alleen dese vormen om daar uytstekende door te schijnen, maar nog tot menigte andre dingen meer, diese van buiten met tin verçieren en pronken; zy gebruiken die ook om kogels te maken, daarse mede konnen schieten. D'instrumenten die de mannen gebruiken sijn niet alle van eene zoort,Ga naar margenoot+ maar zy gebruiken die tot verscheide werk; want zy hebbender van het keuken-gereedschap, andere wederom voor die op de beesten passen, voor de jagt, en het reisen. Johannes Fornaus zegt datse hare jagt-instrumenten zeer geestig met been weten te maken, çierende die aardig op: hy zegt niet dat dese jagt-instrumenten van been sijn, maar datse het hout met dese beenen verçieren en op pronken, even gelijk als haar ander gereedschap, en het kisjen is, 't welk ik by de print vertoon. Zieglerus spreek ook van tonnen,Ga naar margenoot+ die de Laplanders zouden gefabrijkt hebben, welke om eygentlijk te spreken, buiten twyfel, niet anders sijn, dan groote tobbens oft kuipen, diese van een groot uytgeholt stuk houts maken, gelijk men in Vrankrijk gebruikt als het wijn-tijd is, of ten minsten dier gelijke. Wexionius maak ook gewag van eenige drink-schalen om uyt te drinken,Ga naar margenoot+ sijnde uyt boom-schillen gemaakt. Haar ander huis-raad, 't geen te gemeen is hier op te halen, is, dunkt my niet waardig: | |
[pagina 99]
| |
derhalven spoeden wy ons werk veel liever tot andere dingen. De mannen sijn eenigsins gedwongen zulken huis-raad te maken, een yder in sijn eygen familie, sonder te voren eenig meester gehad te hebben, dan alleenig haar vader, en vorders haar kragten en haar geest;Ga naar margenoot+ want een yder onder haar in ʼt bezonder is daar bequaam genoeg toe, zoo dat het niet te verwonderen is, datse alle op dit werk even vaardig sijn. |
|