Waarachtige en Aen-merkens-waardige Historie van Lapland en Finland
(1682)–Johannes Scheffer– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
IX. Hooftstuk.
| |
[pagina 47]
| |
De overgroote Bygeloovigheid doet haar beswaarlijk Christenen werden:Ga naar margenoot+ Dese komt meest om datse in een Land woonen, dat seer vervaarlijk en naar is, met dicke Bosschen beplant, vol van Wildgedierte; ook datse altemaal afzonderlijk woonen met hare Huisgesinnen, en verr' gelegen van een ander: Levende veel op de Jagt; welke wijs van leven, dapper na de by- of Overgeloovigheid helt, en gemeenschap met den Duivel heeft. 't Gene haar nog meerder genegentheid van liefde tot de Bygeloovigheden maakt,Ga naar margenoot+ is, datse die agten als een Erfgoed, dat van haar Ouders is nagelaten; voor welke sy een groote agting hebben; oordeelende het onmogelijk te zijn, dat deselve van verstand dusdanig souden berooft hebben geweest, van niet te konnen weten, welke sy voor haar God moesten houden. Daarom denkense onredelijk te zijn, d'Insettingen van haar Ouders te verlaten, en die al stilswygende van ongoddelijkheid en onwetentheid te beschuldigen: Wanneer men haar segt, datse harer Ouderen dwalingen niet en moeten navolgen; soo antwoorden sy maar: dat haar Ouders daar wel mede hebben konnen te regte geraken, en datse die moeten navolgen. Dit is dan de reden, datse nog onder de Lappen soo Bygeloovig en Superstitieus zijn; 't welk men in soo korten tijd niet heeft konnen vernielen of uytroyen. Wy konnen al het geen de Bygeloovigheid der Lappen aangaat, tot twee Hooftstucken brengen: d'eerste zijn, welke van de Heidenen herkomstig zijn: maar de tweede bestaat in Toveryën. Hare Superstitieuse inbeeldingen, en deselve welke alle d'oude Heidenen de Natuurlijke dingen toegeschreven hebben, zijn van d'eerste rang. Gelijk als te gelooven dat de Wereld eeuwig is; datse van alle Eeuwigheid is, en altijd geduuren sal. Dat de quade Geesten de Maan verslinden,Ga naar margenoot+ ter tijd als'er een Eclypsis ontstaat; en hulpe noodig heeft: Wanneer sy die sien verdwijnen, houden sy alle hare Musquetten na den Hemel toe. Sy naderen hier in de gevoelens der Afgoden-dienaars; welke gelooven dat men door de Toveryën de Maan van sijn Hemel kan doen afbrengen; en datmen verbonden is die te hulp te komen in soo een groote verdruckinge. Dat (gelijk de Heidenen seggen, dat Jupiter door den Blixem de quaad-doenders verdelgt) de quade Geesten van den Blixem werden | |
[pagina 48]
| |
geslagen; en om sulx af te weiren, verbergen sy haar onder het Lighaam van den Hond: hierom is 't dat sy al de Honden uit haar Tenten jagen, soo ras sy het hooren Donderen. Onder dese gevoelens gevense nog agt,Ga naar margenoot+ op de Tijden en Saysoenen, en stellen twee soorten van dagen; 't eene noemen sy de witte, en 't ander de swarte Dagen. Sy rekenen voornamelijk onder de swarte dagen, het feest van St. Catharina, van St. Clement, en St. Marcus. Dese inbeelding maakt datse op die tijden geen dingen van groot belang by der hand nemen, en onder andere onthouden sy sig van het Jagen. Want, seggense, indiense op die dagen ter Jagt gingen, hare boogen en pijlen, wanneer sy wilden schieten, souden breken; en sy souden het gansche Jaar niets konnen vangen. Door de selfde reden houden sy ook het Feest van Kersnagt, en dat om quaad te verhoeden. Op dese Hoogtijden blijven de oudste der Familien in hare Tenten, en komen daar niet uit dan selden, om te Kerk te gaan; sig vergenoegende met alleenig hare Kinderen en andere Huisgenooten te senden. Sy veronschuldigen sig wegens vreese, datse door de menigte Spooken souden qualijk gehandelt werden; of van de Goden, welke sy haar inbeelden,Ga naar margenoot+ dat ten tijde van Kersnagt in de Logt loopen; en datse verbonden zijn haar met offeren te versoenen. Ik ben van gevoelen dat dese Bygeloovigheid gekomen is, door datse de Priesters qualijk verstaan hebben, wanneerse seiden op den dag van de Geboorte Christi,Ga naar margenoot+ dat d'Engelen van den Hemel daalden, en de Herders sulx siende, wierd hare geest met vreese bevangen. Sy nemen ook een Bygeloovig oogmerk, over het eerste Dier datse ontmoeten, wanneerse uit haar woon-plaatse gaan: En uit dese ontmoeting Voorseggen sy quaad of goed, van 't geen op die dag gebeuren sal. Wanneer sy dan een Beest ontmoeten, uit het welk sy quaad voorsien, gaan sy weder in huis, en komen de geheele dag niet buiten de deur. Sy laten geensins hare Vrouwen toe door d'eigenste deur te gaan om te Jagen,Ga naar margenoot+ uit welke de Man is gegaan; want dit is een misdaad; vermits de Jagt dan qualijk beslaat, indien de Vrouw desselfs voetstappen heeft na getreden. Men kan ook onder het getal der Bygeloovigheden rekenen, de gewoonte diese hebben,Ga naar margenoot+ van de Pooten der wilde Rheën in de Rivieren of Morassen te werpen, welke sy gevangen hebben; na datse het | |
[pagina 49]
| |
vleis daar rondom afgegeten hebben. Sy souden geen maaltijd houden of sy hebben haar Tafel elders mede gedekt,Ga naar margenoot+ 't zy met dese of gene stoffe om haar Eten op te leggen; want indiense dese Ceremoniën nalieten, alle hare Rheën souden in 't begin van de Reise moede werden, en slap en swaar om te werken. Sy komen niet of weinig te Kerk,Ga naar margenoot+ luisteren ook weinig na de Predicatie, zijnde sonder lust of yver; komen sy daar al, is 't meer uit vrees, dan uit vrye genegentheid. Sy geven weinig geloof aan de twaalf Articulen des Christelijken Godsdiensts; en onder andere van dat de Zielen weder met de Lighamen sullen vereenigen, 't welk op den laatsten dag des Oordeels soude zijn. Sy gelooven ook niet seer hard dat de Lighamen weder uit den dooden sullen Op-rijsen,Ga naar margenoot+ nog in d'onsterfelijkheid der Zielen; want sy gelooven vastelijk, dat de Zielen der menschen en der beesten van de selfde eigenschap zijn, welke na de dood op de selfde wijse ophouden te wesen: En de meeste van haar konnen niet gelooven, dat na dit leven nog een ander leven te wagten is. En is 't dat 'er al eenige onder haar gevonden werden, diemen sulx kan doen gelooven, dat'er een Ziel na de dood overblijft, soo wetense egter nog weinig van de stand der Zielen; sy weten ook niet waar die gaat en van daan komt. Den yver van seker Priester van Lapmark de Torna,Ga naar margenoot+ met namen Georgius, zijnde een Laplander van geboorte, heeft dese strijdende dwaling doen blijken, en was als van den Geest opgenomen om het Artykel van de Dood te verklaren; welke wilde in de Kerk van Roumala by sijn mede Lands-luiden begraven zijn; om wanneer sy nog leefden, datse mogten blijven in 't geloof van d'Opstanding; welke met hem ten laatsten dage souden opstaan, gelijk hy haar soo menig reis gepredikt had. Evenwel laten sy niet agter ongeloovig te blijven, van dat'er iets na de dood soude blijven leven, wijl sy niet preçies en konnen seggen wat de Ziele is. De Lappen zijn van gevoelen, dat den waren God en sijn Soone, Jesus Christus, Med'gezellen zijn en ingebeelde Goden, aan welke sy ook de eigenste Gods-dienst oeffenen, en op gelijke maniere Eer bewijsen. De Lappen van Pitha en van Luhla hebben twee Goden,Ga naar margenoot+ Thor oft Thordoen, Storjunkare en de Zon, welke hare groote Goden zijn. D. Goës verhaalt datse het Vuur aanbidden, gelijk de Persianen, en | |
[pagina 50]
| |
de Steene beelden; maar dese Beelden zijn niet dan de gelijkenis van Storjunkare,Ga naar margenoot+ en het Vuur die van de Zon. Dog het is een leugen dat de Lappen het Vuur voor een God agten, wyl niemant daar kennisse van draagt. Johan Tornaeus segt wel van eenige Leeraren onser Kerk, die geschreven souden hebben, dat de Lappen navolgers zijn van d'Oosterse Volkeren, welke het Vuur aanbidden; maar na een neerstig ondersoek, werd 'er by gedaan, datmen aldaar geen teikenen van vernomen heeft. Peucerus segt ook datse de Stammen der Bomen aanbidden;Ga naar margenoot+ maar dit zijn stucken van Bomen, van welke sy hare Afgoden Thor, Thoron, of Thordoen maken. De Lappen (of ten minsten die van Pitha en Lula) hebben niet meer dan drie Goden,Ga naar margenoot+ Thor, of Tordoen, Storjunkare en de Zon; maar het schijnt dat die van 't Mark de Uma en Angermanland de naam van Storjunkare niet en kennen:Ga naar margenoot+ Sy scheren'er de gek mede, en houdense voor onsinnig, die haar daar gewag van maken. De Lappen van Torna en Kimi weten 'er van gelijken niet af, voornamelijk van Storjunkare; maar in plaats van dese drie Goden, hebben sy'er een, diese voor den Oppersten en Souvereinen God houden; welke sy soo wel als de kleine Goden met de gemeine naam van Seiten noemen:Ga naar margenoot+ elk heeft soo een Afgod in sijn Familie, en aan de kanten van de Meiren. De Lappen van Uma en Angermanland hieten die Pedde, zijnde hare Huisgoden. Soo dat (het woord Seita in 't generaal by de Lappen alle Goden beteikenende) men gelooven moet, dat die van Torna en Kimi die ge-eert hebben onder de naam van den Grooten Seita,Ga naar margenoot+ welke gelijk het Hooft van alle d'andere is. De God die de Lappen van Luhla, Tiermes of Auke noemen, is soo veel te beduiden als den Donder-God of Groot vader, van d'andere Lappen, Thorus gesegt; welke hem ook aanbidden, onder de naam van de Kleine Seiten; zijnde de God welke d'Inwoonders van Luhla, Stoornjunkare noemen. Soo dat al de verschillen die 'er zijn, meer afkomen van de namen, dan van de Goden: En dat de Lappen van Torna liever de algemeine naam gebruiken, en die van Luhla sig beter bedienen van de bysondere namen; want gene hietense onderscheidentlijk soo groote als kleine Goden; met de naam van Seiten; die de Lappen van Luhla de | |
[pagina t.o. 50]
| |
Laplantse Afgodt wirku-accha.
| |
[pagina 51]
| |
groote een naam geven van Tiermes of Auke, en haar kleine Goden Stoorjunkare. Onder de voorname Goden der Lappen van Pitha, Luhla en hare naaste gebuuren, hebben sy nog andere Goden die van minder belang zijn, soo wel als de Lappen van Torna, gelijk wy die gesien hebben; welke ook aan hare kleine Goden de selfde naam geven als die van de groote. Dog uit dese algemeine regel is een God uitgesondert, die seer wijd vermaart is, zijnde gestelt in 't midden van 't Mark van Torna, van d'Inwoonders Wirku-Accha genoemd,Ga naar margenoot+ 't geen te seggen is, de Lijflandse Lier;Ga naar margenoot+ dese heeft geen Menschelijke gedaante, maar is alleen een Stam van een Boom, gelijk d'andere Goden. Alle de naastgelegene Lappen bidden die aan, en hebben hem seer lange tijd Offerhanden toegebragt; tot dat de Birkarlen van Torna, aan welke het geoorlooft was met haar te handelen, den selven God hebben omverr' gehaald, en niet alleen ter aarde neêr gesmeten,Ga naar margenoot+ maar hebben hem daar nog verre van daar vervoerd; zijnde een korten tijd daar na nog gevonden, en op sijn voorige plaats gesteld,Ga naar margenoot+ alwaar hy ter deser ure nog staat, gansch vergaan en verrot zijnde. Ik ben van gedagten dat het d'eigenste is van welke Olaus Petri Niurenius spreekt, welke boven op een afgehouden Boom geset was, hebbende een gedaante van een Mensch; Maar sy noemen hem in plaats van Wirku of Wiru-accha, met een quade naam van Viresaka; en hy schrijft die toe de Lappen van Kimi, in plaats van de Lappen van Torna, die hem eeren, onder een bysondere naam, die jegenwoordig vernietigt is, en daarse sig niet meer af bedienen. D'andere kleine Goden hebben deselfde namen als die van de groote; maar Tornaeus heeft vergeten te seggen welke de kleine Goden zijn, en waarom de Lappen van Torna, die by ouds hebben aangebeden, en die nog hedendaags Eer bewysen; Men kan wel eenige gissingen maken, van 't gene men ontrent de Godsdienst aan de kleine Goden van d'andere Lappen geschreven heeft. Sy eeren dan de Manes oft Graf-goden onder die naam van welke die is,Ga naar margenoot+ want sy gelooven dat het de Zielen zijn die van de verstorvene over blijven: Waar voor sy seer vreesen, en agten datse haar quaad sullen doen, tot datse weder (gelijk Pythagoras meinde) in een ander lighaam zijn overgegaan. De Lappen hebben onder dese Manes oft Graf-goden, de Spoken en | |
[pagina 52]
| |
de Demons oft Duivels;Ga naar margenoot+ die sy seggen dat de Rotzen en Bergen rondom afknagen, die men omtrent de Rivieren en Meiren heeft; aan welke sy een sekere soort van Eere bewijsen, gelijk de Romeinen aan hare Bos- en Vee-Goden deden, als ook aan hare Tritons en Boom-Goden. Daar is ook nog een soort van Goede en quade Geesten,Ga naar margenoot+ welke sy noemen de Troup van Julhius; om datse sig inbeelden dat dese Geesten in groot getal door de Logt loopen, voornamelijk ten tijde van de Feesten der Geboorte Christi Jesu. Dese Hoog-tijden noemen sy in haar Tale Juhl; dese naam hebbense daar aan gegeven, om dat het by d'ouden soo veel te seggen is, als Nieuwe Jaar. Dit is dan voor het meerder gedeelte van de valsche Goden, welke de Lappen gelooven datmen aanbidden mag, sonder den waren God en sijn Soone Jesus Christus te vergrammen. |
|