Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 931]
| |
Vaderlandse lering en exotische romantiek
| |
[pagina 932]
| |
Het werk van Anna Ampt heeft twee kenmerken die met haar persoonlijke omstandigheden vermoedelijk in direct verband kunnen worden gebracht: de aandacht voor de opvoeding van kinderen en een sterke band met het door haar beleden christelijke geloof. Het eerste van de genoemde kenmerken komt vooral tot uiting in verhalen die zij voor lagere-schoolleerlingen schreef, zoals De Emmausgangers: Paaschverhaal voor kinderen (1862), Kleine Willem: Paaschverhaal voor de Zondagsschool (1882) en Hebt gij Jezus waarlijk lief? Een Kerstverhaal voor kinderen (1885). Op het dichterlijk vlak heeft Anna Ampt, naast De bruid van Angrogna, verder onder andere de volgende werken nagelaten: Schaduwbeelden uit Suriname (Amsterdam 1858) en Veldviooltjens: Gedichten (Amsterdam 1864). Dit laatste werk werd ingeleid met een ‘Aan den lezer’ door de befaamde dichter-predikant J.J.L. ten Kate (1819-1889). Zijn patronage voor deze bundel achtte Ten Kate echter ‘even aanmatigend als overtollig’ (p. [6]) en hij prijst Anna's gedichten als ‘zoetvloeiend van vorm en rein van gehalte, welluide stemmen van een gelovig en liefhebbend vrouwenhart’ (p. [5]). Hoezeer Anna Ampt zich bij haar dichterlijke activiteiten liet leiden door haar eigen religieuze overtuigingen, moge blijken uit hetgeen zij in een toelichtende notitie voorafgaand aan De bruid van Angrogna meedeelt. Ze heeft dit lange epische gedicht ‘geschreven met geen ander doel, dan om aan een groots verheven onderwerp mijne krachten te beproeven. [...] Heb ik hier of daar het gevoel van andersdenkenden hardgevallen of gekwetst, het geschiedde alleen, omdat mijne overtuiging als Protestantse, mij de taal der onbewimpelde waarheid in den mond legde. [...] Een beeld te leveren, waarin dat geloof albezielend tegenstraalde, is het ideaal geweest, dat ik gebrekkig slechts heb kunnen volgen. Waar Christus waarachtig in het leven treedt, waar Christus' liefde woning heeft, dáár is de slagboom van godsdiensthaat en sectegeest weggevallen, dáár is de geest vrij, dáár is liefde de band die allen verenigt, die Rooms en Onrooms broederen maakt.’ | |
Leila het bloemenmeisje (fragment)Geïnspireerd door W.R. van Hoëvells tweedelige studie Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet (Zaltbommel 1854) schreef Anna Ampt Schaduwbeelden uit Suriname (Amsterdam 1858). Het boekje bevat een drietal lange gedichten: ‘Banco’, ‘Moeder en Christin, dramatisch gedicht’ en ‘Leila, het bloemenmeisje’. Het laatste van de drie gedichten handelt over een inheemse schone die haar hart verpand heeft aan Edmund, een financieel aan lager wal geraakte Hollander. Dat hij zal trouwen met de rijke Clara Ductis kan Leila aanvankelijk nog wel verkroppen; zijn liefde gaat immers uit naar het bloemenmeisje. De vernederende opmerkingen die zij bij een eerdere ontmoeting met de toekomstige bruid en haar vriendinnen te slikken kreeg, blijven voor haar evenwel onverteerbaar. Daardoor is Leila een ‘dodelijke haat’ jegens Edmunds toekomstige echtgenote gaan koesteren. Tijdens het huwelijksfeest vlecht Leila bloemen in de haren van de bruid. De krans die zij heeft gemaakt blijkt echter vergiftigd en de bruiloft eindigt in een tragedie wanneer Clara aan de gevolgen van de aanraking met het gif overlijdt Voorafgaand aan deze fatale gebeurtenis voert Leila nog een verleidelijke dans uit, een bijbelse Salomé niet onwaardig. Een verhaal als dit is overigens niet in Hoëvell terug te vinden. | |
[pagina 933]
| |
Zij nijgt, - en blikt tartend de danszaal in 't rond,
En houdt aller blikken gekluisterd:
En 't spreekt uit den spotlach, die zweeft om heur mond,
‘'t Is Leila, wier vuurblik de harten doorwondt
10[regelnummer]
En 't schoon van de schoonsten verduistert.’
Nu windt zij den prachtvollen shawl om de leên,
Met gouddraad en paarlen doorweven,
En zwaait dien, in golvenden boog, om zich heen,
En tovert opeens weer de slippen uitéén,
15[regelnummer]
Die wolkend heur voorhoofd omzweven...
Zo vangt zij een dans aan, die allen ontgloeit,
Een dans zoals geen mocht aanschouwen,
Wanneer ze, als op vleugels, in draaikringen roeit
Of pijlsnel, als had zij met feeën gestoeid,
20[regelnummer]
Terug ijlt om 't veld te behouwen.
Heur dans is geen spel, neen! 't is kunst-ideaal,
Als nooit BayadèreGa naar voetnoot22 bezielde;
Heur houding, gebaren, 't is 't gloeiend verhaal
- Geen stem zo wegslepend, zo schokkend geen taal -
25[regelnummer]
Van 't hart dat de wanhoop vernielde.
En als zij heur shawl als ten bloemkorf ontplooit,
En achtloos heur bloemen en kransen
Al lachend in 't haar van de jonkvrouwen strooit
En zelve met bloemen den boezem zich tooit
30[regelnummer]
Bij 't luchtige en sierlijke dansen,
Dan spreekt zij, op roerend-lieftalligen toon,
Van 't argeloos, zorgeloos leven
Der jublende kindsheid, aan 't leed ongewoon,
Van de aard', steeds in de ogen der onschuld zo schoon,
35[regelnummer]
Als dromen ons dartlend omzweven.
Zo mist er geen enkle beweging heur doel,
Bezield zijn èn houding èn trekken;
En staat ze als een standbeeld zo roerloos en koel,
Toch weten heur blikken, vol tintlend gevoel,
40[regelnummer]
De hoogste bewondring te wekken.
Als waren heur voetjes bevleugeld, zo snel,
Zweeft Leila de zaal op en neder;
Maar sierlijk, bevallig is 't kunstvolle spel,
Al wordt ook het vuur in heur blikken te fel,
45[regelnummer]
De blos op heur wang toch blijft teder.
| |
[pagina 934]
| |
De dans nu wordt dwarlend, en gierend en wild,
- Bewondering klimt tot vervoering -
Daar deinst zij, en wankelt, en siddert, en rilt....
De bloemkrans ontvalt aan heur hand, en die trilt,
50[regelnummer]
En bleek is heur wang van ontroering.
Zo staat zij amechtig voor de ogen der bruid,
- Die schittert van trots en van hope -
Terwijl zij, als dromend heur armen ontsluit,
Dan siddert als had ze op een adder gestuit,
55[regelnummer]
En vlucht als de woud-antilope.
Bron |