Stille wensen, zoete hoop
Mathilde Van Peene
(Koewacht, 16 januari 1829 - Aalter, 29 augustus 1885)
Geboren te Koewacht (gemeente Axel, Zeeland), verloor Mathilde Van Peene haar moeder bij de geboorte en werd opgevoed, eerst bij haar grootouders te Zaamslag, later bij een onderwijzer te Zuiddorpe en in een kostschool te Gent. Ze huwde in 1852 met Leonard-Frans David, een onderwijzer en zelf auteur van (jeugd)verhalen en poëzie (Lentebloempjes, 1844; Fabelen en zedelijke gedichten, 1857). Ze vestigde zich met haar man te Aalter, waar hij een kostschool hield.
Kort na haar huwelijk debuteerde ze als dichteres in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje voor 1853. Een eerste verzamelbundel verscheen in 1870: Mirtebladen. (Antwerpen/Gent/Amsterdam). Karel Bogaerd, bevriend met het echtpaar David-Van Peene en auteur van enkele bundels met forse poëzie op thema's als vaderlandsliefde en de vooruitgang der wetenschap, bezorgde in 1886 piëteitsvol de postume bundel Nevelbloemen (Roeselare).
167 Mathilde Van Peene (Litho) Opgenomen als frontispice in Nevelbloemen (1886)
Bogaerd wijst er in zijn inleidende levensbeschrijving op dat de poëzie van zijn kunstvriendin werd gewaardeerd als bevallige, eenvoudige en gemoedelijke uitingen van ‘wat haar hart gevoelde’. In 1910 ruimen Th. Coopman en L. Scharpé in hun literatuurgeschiedenis van de Vlaamse letterkunde voor die ‘afgekleurde en mijmerzieke stukjes’ nog maar weinig plaats in en waarderen slechts enkele realistische