Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 871]
| |
Kijken door de stereoscoop
| |
[pagina 872]
| |
In het voorwoord van de tweede druk (1871) schetst Beets zijn zuster en haar boek als volgt: Uit dit boek, haar eerste en enige, op achtenveertigjarigen leeftijd geschreven, wordt zij geheel gekend. Haar vrouwelijk ideaal - en zij heeft getracht het in haren kring zoveel mogelijk nabij te komen - haar vrouwelijk ideaal heeft haar klaar voor ogen gestaan, en hier doet zij het voor de onze leven. [...] Dat zij het leven, dat zij het menselijk hart, dat zij menig karakter goed had leren kennen, zal ieder die er óók iets van kent duidelijk genoeg bemerken. Hier poogt zij er nut mee te stichten, maar op de wijze van Maria Rueel; zonder ophef, of neuswijsheid. De uitgever A.C. Kruseman behoorde tot haar bewonderaars. De climax van zijn lofprijzing zoals die is aangehaald door broer Beets is de zoveelste variant op een eeuwenoud thema: Wie het gegund was u te ontmoeten [...] zij zien u onuitwisbaar voor zich; zij vergeten het nooit hoe zij hingen aan uw vertellen; zij vergeten ze nooit die stralende oogen, die bezielde trekken, die plooibare stem, die ongekunsteldheid van uw kunstvolle schetsen, al die tederheid van gevoel bij al die flikkering van vernuft, die, bij uw nobele vormen, u stempelden tot ene vrouw bij uitnemendheid, vrouw en kunstenaresse, maar altoos echtgenoot en moeder het meest! Maar al deze lofprijzingen hebben niet tot veel officiële erkenning geleid. Zo beroemd als de broer was, zo onbekend bleef de zuster in de literatuurgeschiedenis. Naar de gewone lezers vond haar boek zijn weg overigens wel: in 1911 verscheen nog een zevende druk. | |
Onze buurt (fragmenten).a.Een sfeervolle schets van een huis en de bewoonster ervan, Johanna Verheul. | |
Onze buurt (fragmenten)In de buurt, waarin ik den lezer ga binnenleiden, stond naast het deftige huis met de beelden een hoog, ouderwets gebouw, sedert onheuglijke jaren het eigendom der familie Verheul. De grootvader der tegenwoordige bewoonster had het huis tot op de eerste verdieping van schuiframen laten voorzien, maar de beide bovenste verdiepingen prijkten nog met in het lood gevatte ruitjes, die slechts terhalverwege met luikjes gesloten waren. De schuiframen waren even als de verdiepingen hoog maar smal, wegens de brede penantenGa naar voetnoot1, die er aan alle kanten afgenomen waren. De tegenwoordige eigenaresse, mejuffrouw Johanna Verheul, ene lange, magere oude vrijster met regelmatige maar scherpe trekken, die zich òf over ene ongelukkig vervlogene jeugd te beklagen had, òf leed aan een bittere opvatting van het | |
[pagina 873]
| |
leven, was zeker geen vriendin van verlichting; want de net geplooide ondergordijntjes waren met een speld zorgvuldig aan elkander gestoken, om de minste afwijking te voorkomen, en op de glad geschuurde koperen roedjes waren de ophaalgordijnen tot aan de franjes neergelaten, zonder de minste tussenruimte te veroorloven. Kwaadsprekende buren durfden vertellen dat tussen de franjes somtijds een kleine driehoek zichtbaar werd, waar dan een spitse neus en een grote bril even doorheen gluurden. Een brede, met lofwerk en een koperen knop versierde deur bracht u in een klein voorhuis, waarin een staande klok haar eentonig getik liet horen, terwijl hare vervelende scheepjes op de baren der zee op en neer wiegelden. Een lange gang met blauwe en witte stenen eindigde in een opkamer, die sedert onheuglijke jaren met den meer zwierigen naam van zaaltje bestempeld was. Dit vertrek, dat met vier marmeren trappen opging - want de keuken bevond er zich onder - was door deze bouworde lager van verdiepingGa naar voetnoot2 en dus nog donkerder dan al het overige. Het had het uitzicht op ene binnenplaats, die door de hoge muren der belendende huizen vrij kokervormig was uitgevallen. Het behangsel bestond uit met landschappen beschilderd doek, waarop vooral het perspectief te bewonderen viel, hoewel de onvermoeide vissertjes, met steekjes op en geklede rokjes aan, die met lange hengels bij een trekvaart gezeten waren, en de schuit met den jager en het paard in het verschiet, ook niet te versmaden waren. Boven den hogen schoorsteenmantel was in donkergrijs snijwerk een kleine langwerpige spiegel gevat; het hoekbuffet, de kleine cylinderbureau (een surprise om turf in te bergen), de chiffonièreGa naar voetnoot3, en de met bronskleurig trijp overtrokken stoelen, alles was in volmaakte overeenstemming met elkander en met de eerzame en eenzame maagd, die dit verblijf bewoonde. Wij vinden haar gezeten aan ene gladgewreven olietafel, en bezig met een omslachtig breiwerk, een deken, samengesteld uit ene menigte vierkante lapjes, die benevens een onbevallig breimandje met vervelende juistheid door de spiegelgladde tafel weerkaatst worden. Alles getuigt van ene uitstekende netheid. | |
b.In het tweede fragment, tegen het einde van het boek, brengt een bezoeker een cadeautje mee voor Maria Rueel, en wel een stereoscoop. Dat instrument brengt via plaatjes het verleden weer tot leven, waaronder ook het huis van Johanna Verheul. De stereoscoop vormt als het ware het pendant van de ‘camera obscura’ van broer Nicolaas. | |
‘Helaas, zo'n souvenir bezit ik niet,’ sprak Van Laar op schertsenden toon, ‘maar ik heb toch iets medegebracht, dat er wel wat van heeft,’ en hij pakte uit een groot enveloppe een soort van gladhouten koker, die van onderen met een langwerpig mat glas afgesloten was, en naar boven schuin toelopende, twee | |
[pagina 874]
| |
heldere, dicht bijeenstaande glaasjes vertoonde, met ene kleine afscheiding in het midden. Hij schoof een plaatje in een sleuf tussen het matte glas en den koker, en hem tegen het licht houdende, verzocht hij mevrouw Rueel haar oog voor de bovenste glaasjes te plaatsen - en daar verrees voor haar de oude buurt, de buurt, zo als zij was, toen zij er haren intrek nam. Ja waarlijk, dat was nog de ouderwetse gevel van Johanna Verheul, met de in lood gevatte ruiten in de bovenverdiepingen; daarnaast het hoekhuis; vervolgens het plein daarachter en zelfs een stuk van de hoge stoep der Van Leuvens, voorts ter rechterhand de nederiger woning van Berghuis. Maar wat bovenal hare aandacht boeide, en waar zij hare ogen niet kon aftrekken, dat was haar eigen huis met het balkon en de groep beelden, die, hoe langer zij erop keek, des te meer naar voren kwamen, zodat het scheen alsof zij er de hand achter omheen zou hebben kunnen brengen. Zij maakte kennis met ene uitvinding die menigen schilder wanhopig maakt - zij zag voor het eerst een stereoscoop. Bron |