Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 847]
| |
Een schrijvende onderwijzeres
| |
[pagina 848]
| |
Haar prozaproductie omvat zowel pedagogisch werk (zoals Over de welvoeglijkheid, 1857) als literair werk. Het betreft hoofdzakelijk verhalen voor jongere meisjes, het leespubliek dat zij in haar school en inrichting voor ogen had en tot wie zij zich expliciet richt in een voorwoord (‘Aan de Vlaamse meisjes’) van mei 1875 bij een herdruk van de bundel Drie verhalen (1864). De verhalen hieruit zijn opgevat als middel om de ‘lessen van wetenschap en deugd’ kracht bij te zetten: in het verhaal ‘De verdediging van Doornijk door de Gravin Maria de Lalaing’ (voor het eerst gedrukt in 1847) betreft dit het gevoel van vaderlandsliefde, in ‘Marietje’, dat in 1863 werd bekroond in de letterkundige wedstrijd van de Kunst- en Letterkring te Deinze, gaat het om een les over liefde en trouw, in ‘Twee huishoudens’ (een verhaal dat van 1859 dateert) over de spaarzaamheid. Sommige van haar verhalen hebben een nog duidelijker informatieve inslag. Dit is onder meer het geval in ‘Enige bladzijden over Midden-Afrika en zijne bewoners of beekjes worden stromen’ van 1877, waarin een onderwijzer aan weetgierige kinderen het negentiende-eeuwse beschavingsoffensief op het Afrikaanse continent uitlegt. Eenzelfde visie op de nuttigheid van literatuur en het verlichtingsideaal is terug te vinden in een opvallende reeks dierenverhalen voor kinderen die bij herhaling werden herdrukt en uiteindelijk verzameld onder de hoofdtitel De kleine diergaarde voor brave kinderen, uitgegeven bij D. Windels te Brussel in 1877 en 1887. Ze dragen titels als ‘De waterhond of poedel’, ‘De nieuwlander of het leeuwhondje’, ‘De beer’, ‘Het varken’, ‘De leeuw’, ‘De aap of de kleine stedelingen in vacantie’ en volgen meestal eenzelfde eenvoudig stramien: een onverwacht voorval geeft aanleiding tot het inroepen van een vaderfiguur of representant hiervan, in de regel een onderwijzer(es), die op aandringen van brave kinderen en geboeide leergragen via vraag en antwoord kennis over een onbekend natuurfenomeen bijbrengt, gesteund door zinnebeeldige voorstellingen, gecombineerd met ingebedde verhalen vol spanning en finaal afgerond met een nuttige les. Dierenliefde vormt de basis voor moraliteit en wijsheden omtrent moederzorg, samenhorigheid, trouw, moed, enzovoort. Een zekere sentimentele emotionaliteit wordt niet geschuwd. Zo wordt in ‘De waterhond’ het verhaal verteld van een vriendelijke hond (Freund!) die eerst een geliefd meisje van de verdrinkingsdood redt om vervolgens zijn jong gestorven vriendin te volgen door als een schildwacht niet te willen wijken van het grafje. Andere verhalen van Goutier zijn duidelijk voor oudere meisjes of jonge vrouwen bedoeld, zoals Het huisgezin Sonnejans, tafereelen van orde en wanorde, spaarzaamheid en verspilzucht (Brussel 1882), waarin de vrouwelijke deugdzaamheid en de zorgende rol van de moeder in het burgerlijk gezin wordt geïdealiseerd als een waarborg voor de zedelijke norm (‘O vrouwen, welke heerlijke taak is u beschoren’). In Twee zusters (Brussel 1877) staat de offerende taak van de vrouw centraal, vooral met het oog op de opvoeding van de kinderen. | |
1. ZaterdagavondEen vredig tafereel in een arbeidersgezin dat de lezer de weldaden voorschotelt van deugdzaamheid en naastenliefde. | |
Zaterdagavond
Vrouwken lief, hier zijn de schijvenGa naar voetnoot1,
Achttien franken, wel geteld;
Zeker zult ge nu niet kijven,
Gene cent ontbreekt aan 't geld,
5[regelnummer]
Vriendlijk zien op mij uw ogen,
'k Lees de vreugd op uw gezicht:
Alle zorgen zijn vervlogen,
Vrouwken, sluit ons deurken dicht.
| |
[pagina 849]
| |
Kom, mijn jongen, kom bij vader,
10[regelnummer]
Wis me 't zwetend voorhoofd droog;
Maar ook Mietjen huppelt nader,
't Ongeduld straalt uit haar oog,
Zij wil ook een kusje geven.
Och! wat valt mij de arbeid licht!
15[regelnummer]
Hoe gelukkig is mijn leven!
Vrouwken, sluit ons deurken dicht.
Moeder, brengt het avondeten;
't Geeft zo 'n aangenamen geur;
Gauw aan tafel neergezeten....
20[regelnummer]
Maar wie klopt aan onze deur?
't Is misschien ene arme vrouwe
Met een ziek en hongrend wicht:
Vrouwken, voor der armen rouweGa naar voetnoot23
Sluit toch nooit ons deurken dicht.
| |
2. Twee zusters (fragment)Centraal in deze korte roman staan de tweelingszusters Louisa en Julia Wilger die de zorg op zich nemen van hun geruïneerde vader die na het verlies van zijn vrouw te Gent een verbitterd leven leidt; zij stierf na een periode van heldhaftige opoffering en materiële kommer ten gevolge van een geweigerde erfenis. De dochters volgen hun martelares-moeder in de voorgeschreven vrouwelijke rol van stille zelfverloochening. Julia gaat als gouvernante naar Brussel om in de kost van het gezin te voorzien, terwijl haar zuster de taak van ‘liefdevolle troostengel’ voor de vader verder op zich neemt. Tot tevredenheid van de lezer(es) zullen de twee zusters hiervoor uiteindelijk ook worden beloond. Zowel een huwelijk als rijkdom vrolijken de eindscène op. Middenin het verhaal wisselen de twee zusters brieven met elkaar uit. Julia weidt uit over haar zorg voor de twee kinderen van de advocaat en weduwnaar Mr. Grant; een aanleiding voor de verteller om beschouwingen over de levensbestemming en de ideale opvoeding in te lassen, inclusief de didactische waarde van natuurexploraties en het vertellen van verhalen. | |
Twee zusters (fragment)V Julia aan Louisa.
Lieve, goede Louisa, wat was ik aangedaan bij het lezen van uwen brief! Gij hebt verdriet, zusterken, en zegt mij niet alles; moeder heeft ons nochtans bevolen gene geheimen voor elkander te hebben!... Louisa, gij moogt uwe smart niet voor u alleen houden, ik eis er mijn deel van: wij zullen ze samen dragen; de last zal lichter zijn en zó wil het moeder. Ik heb mijne taak begonnen en een klein programma vervaardigd, dat ik M. Grant heb medegedeeld: hij heeft het goedgekeurd en mij nogmaals herhaald, dat hij mij volkomen | |
[pagina 850]
| |
vrij liet naar mijn goeddunken te handelen. De kleine meisjes zijn allerbeminlijkst; zij bewijzen mij veel liefde en zijn zeer gehoorzaam. Klara, die omtrent zeven jaar oud is, schijnt voor haren ouderdom zeer ontwikkeld en zoude wel enigen aanleg tot hoogmoed kunnen hebben; zij is schoon en heeft verleidende zwarte oogjes, die zo minzaam kunnen kijken, dat ik op mijne hoede zal behoeven te zijn, om door die kleine vleister en haar mooi gezichtje niet verleid te worden. Evatje is twee jaar jonger en schoon als een engelken, maar dit engelken kan pruilen als haar zusje van vader een kusje krijgt, en van moederken (zo noemen mij de kleinen als ze gaarne iets zouden bekomen, dat ik niet geneigd schijn te zullen toestaan) een vriendelijk woord ontvangt, en dit gebrek zou gemakkelijk in afgunst kunnen ontaarden. Gij ziet dat ik al mijne opmerkzaamheid gebruik, om hare kleine gebreken te ontdekken; als men het onkruid kent, is het niet moeielijk om het uit te roeien: ik zal dus bij elke gelegenheid trachten dien vruchtbaren grond ervan te zuiveren. Onze bezigheden worden afgewisseld door wandelingen en spelen. De meisjes zijn nog te jong om veel inspanning van haar te vergen, maar ik neem onze wandelingen te baat, om haar te onderrichten over allerlei zaken, die hare aandacht vestigen. Hare vragen volgen elkander gestadig op, en ik ben soms verwonderd over de juistheid harer aanmerkingen. Louisa, ik geloof dat er geen beter middel is, tot verstandsontwikkeling der kinderen, dan wandelingen, 't zij in de stad of in het veld. Ik vind er ene onuitputbare bron van belangwekkende verhalen in; ik spreek haar over de dieren, de planten, de delfstoffen en ene menigte andere zaken, en zonder vermoeien hebben zij ene uitgebreide les ontvangen, die haar des te aangenamer is, daar zij onder den vorm van kleine vertellingen gegeven wordt. Toen ik in het gesticht van Mev. G.Ga naar voetnoot1 werkzaam wasGa naar voetnoot2, beproefde ik ook dit middel; maar met een groot getal kinderen van verschilligen ouderdom, leverde zulks meer moeielijkheden op. Het kleinste getal alleen verstond wat ik vertelde; de anderen waren misselijk omdat zij niet hoorden, en liepen zonder toezicht voort of maakten gerucht; ik vermoeide mij zonder vrucht, en had meer ontevredenen dan gelukkigen gemaakt. Ik heb nu genoeg over mij gesproken en kom tot mijne dierbare zuster terug. Het verheugt mij dat vader in den eerwaarden heer Pastoor nog enen vriend heeft gevonden; moeder was immers altijd zo gelukkig in zijn bijzijn! Hij wist zo troostend en opbeurend te spreken, dat zijne woorden een echte balsem voor hare wonden waren. Zijne bezoeken kunnen bij vader niets dan goeds te wege brengen. | |
[pagina 851]
| |
Inderdaad, wat is troostrijker voor iemand, die het leven ziet verdwijnen, dan de zekerheid in ene betere wereld te zullen herleven? Waarin kan het hart meer bevrediging vinden dan in het denkbeeld, dat God den berouwhebbende vergeving wil schenken? Wat zal den ongelukkige, die in dit leven niets dan kommer en ellende heeft ontmoet, meer met zijn lot verzoenen dan de hoop, in het hemels vaderland vergoeding te zullen vinden? Ach, Louisa, ik beklaag uit ten grond mijns harten dezen, die niet in een ander, beter leven hunne zoetste hoop, hun dierbaarste verlangen stellen! Mij is de gedachte der onsterflijkheid een onwaardeerbare schat, en voor niets ter wereld wilde ik mij dien schat laten ontroven! Beste Louisa, laten wij altijd moeders lessen volgen; dragen wij met geduld en onderwerping de kruisen, die het lot ons zendt, en verliezen wij toch nimmer de hoop op betere tijden. Wie weet welke vreugden ons in het leven niet te wachten staan!... Zusje lief, zeg mij openhartig wat u drukt, en denk dat Julia zich ook elke opoffering zoude getroosten als uw geluk er van afhing. Ik zend u mijne tederste, mijne beste kussen, en wil een vurig gebed sturen tot onzer aller Vader, voor het welzijn mijner goede Louisa en van mijnen dierbaren vader.
Uw tedere Julia. Bronnen |