Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 755]
| |
Voor godsdienst en vaderland
| |
[pagina 756]
| |
De gedichten met politieke thema's bevinden zich in de tweede en de vierde afdeling. De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) vormt de historische achtergrond voor de afdeling ‘Vaderlandse Gezangen’. Zo is er een dankdicht op de Nederlandse overwinning op de Doggersbank, dat doet denken aan een gedicht van Hiëronymus van Alphen op dezelfde gebeurtenis. Ook is er een lang pleidooi voor het behoud van de Nederlandse bezittingen in Azië, Afrika en Amerika: ‘Gods alomtegenwoordige gunstige regering; opgemerkt, in de bescherming van Nederlands bezittingen in de drie werelddelen; Azië, Afrika, Amerika. In den oorlog met England in den jare MDCCLXXXI’. Het plunderen van volgeladen terugkerende schepen door de Engelsen wordt door de dichteres sterk veroordeeld. In de afdeling ‘Gezangen’ staan onder de noemer ‘Gezangen op den inval en uittocht der Fransen’ teksten die betrekking hebben op de oorlogsverklaring in 1793 van de Fransen aan Nederland. De teksten zijn anti-Frans en doordrenkt van een religieuze moraal. Callenburch Baartmans lijkt zich eerder aan de kant van de orangisten geschaard te hebben dan aan patriottische zijde, te meer daar ze in een veel later pamflet (KB 23839) uit 1814, het herstelde ‘Neêerland’ en de geïnstalleerde vorst bejubelt. Het is het laatste geschrift dat we kennen van de Utrechtse, in de tussenliggende tijd, respectievelijk in 1803 en 1812, verschenen slechts twee pamfletten naar aanleiding van de dood van twee predikanten van de Hervormde Gemeente. Op 22 mei 1826 overleed ze. | |
Dankzegging van Nederland op de overwinning op DoggersbankNederland wordt biddend ingevoerd en daarmee vanzelfsprekend aan de goede kant geplaatst. | |
Dankzegging van Nederland op de overwinning op Doggersbank op de Engelse vloot. Den vijfden van Oogstmaand MDCCLXXI
Terwijl ik biddend op U wacht,
O Heer! in mijn ellenden,
Wordt mij de blijde maarGa naar voetnoot3 gebracht
Dat Gij Uw hulp woudt zenden:
5[regelnummer]
Gij hebt mijn koopmansvloot bevrijd,
Gij maakt mijn zeevolk helden,
Verwinnaars van een zwaren strijd!
'k Wil dankende U vermelden!
Brittanjes vloot stout op beleid
10[regelnummer]
En macht, zingt zegezangen:
‘Triumf’, roept hun hovaardigheid,
‘Alreeds zijn zij gevangen!’
Maar Neêrlands God belacht omhoog,
Hun ijdel zegepralen,
15[regelnummer]
Hij sloeg in gunst op ons zijn oog,
En stelt hun trotsheid palen.
Gij gaaft mijn zeevolk wijs beleid,
En heldenmoed in de aderen;
Gij wrocht in hun die dapperheid,
20[regelnummer]
Weleer den roem der vaderen;
| |
[pagina 757]
| |
Gij deedt in vuur en vlam hen staan,
In 't vechten onbezweken;
Totdat voor Neêrlands oorlogsvaan,
De Britse schepen weken.
25[regelnummer]
Dit maakt mij de overwinning groot,
Gij geeft die als een zegen!
Hoe hoog klom thans o God! mijn nood,
Had England heil verkregen!
Dit heeft ons treurig hart verblijd,
30[regelnummer]
Gij woudt ons blijkbaar tonen;
Dat Uwe hand voor Neêrland strijdt,
Door vaderlijk verschonenGa naar voetnoot32.
O Hoorder van mijn stil gebed,
Wil steeds mijn Helper wezen!
35[regelnummer]
Och wierd ik door Uw gunst gered,
Uit al mijn nood, en vrezen!
Maak Gij mijn weerpartij versaagd:
Doe siddrend hen bemerken,
Dat Gij hun zeemacht hebt verjaagd,
40[regelnummer]
Mijn volk met kracht woudt sterken!
Verdwaas hun diepste list, o Heer!
Verbreek hun trots vermogen!
Of liever, dat Uw Geest hen leer
't Roemruchtigste orelogen:
45[regelnummer]
Verwinnen hoogmoed, nijd, en haat,
Die hen in boeien klinken,
Eer hun geschokte en vegeGa naar voetnoot47 staat,
Door de ondeugd zal verzinken.
Dan wierd de vriendschap ras hersteld,
50[regelnummer]
Gods naam niet stout gelasterd,
Bij jood en heiden, om 't geweld,
Dat England, snood verbasterd,
Alom op 't wereldrond bedrijft,
'Tgeen Turken zelfs verfoeien,
55[regelnummer]
Dat ongeloof en boosheid stijft:
Dan zou Gods heilrijk bloeien.
Hebt Gij mijn smeekstem niet veracht,
Woudt Gij Uwe englen zenden,
Ter hulp van mijn geringe macht,
60[regelnummer]
Om 't onheil af te wenden:
Blijf mijn vertrouwen t' allertijd,
Hoe dankbaar 'k steeds wil denken,
Aan helden, tot mijn dienst gewijd,
| |
[pagina 758]
| |
O Heer 't zijn Uw geschenken!
65[regelnummer]
Zie op mij neer weldadig God,
Ontvang mijn lof, mijn bede!
'k Voer de oorlog naar Uw hoog gebod
Alleen om goede vrede;
Verlos mij dan van dwinglandij,
70[regelnummer]
Spoed U ter hulp van wezen!
Toon luisterrijk Uw heerschappij;
Dan wordt Ge alom geprezen!
Bron |