Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 536]
| |
Een klucht van een actrice
| |
[pagina 537]
| |
Adriana was, evenals haar twee zussen Anna Maria en Isabella, toneelspeelster in het gezelschap van haar vader. Na zijn dood en die van haar moeder zette zij het theaterbedrijf ‘De Duytse comedie’ aan de Haagse Pikeurstraat tot 1740 voort. Over haar leven is, naast de rollen die ze gespeeld heeft, weinig meer bekend dan dat ze in 1741 met een zekere Lommetzum getrouwd was en in Duitsland verbleef. Haar sterfdatum is onbekend. Adriana van Rijndorp schreef één klucht, De driftige minnaars, of arglistige juffrouw, die in 1723 verscheen en in 1724 herdrukt werd. Het lijkt aannemelijk dat de schrijfster in dit stuk haar eigen mening over het huwelijk uiteenzet bij monde van de heldin, die ze haar eigen naam gaf. Blijkbaar heeft de ervaring haar geleerd dat haar mening kritiek uitlokt, want in de opdracht aan ‘mevrouwe Karolina Veldhoven’ toont Adriana, naast de in opdrachten gebruikelijke bescheidenheid, nadrukkelijke onverschilligheid tegenover kwaadsprekers: ‘lasteraars zal het niet ontbreken; doch ik kreun mij weinig aan het gispen der tongen, als die [aangezien ik] door dagelijkse oefening lere dat alle het ondermaanse de verachting, en laster, onderworpen is [...] en mij verder het zeggen der lastermonden niet aantrekkende, zal ik altoos blijven [...] Adriana van Rijndorp’. De schrijvers van de twee lofdichten, J. van Hoven en A. van Thil, beiden spelers uit het gezelschap van Jacob van Rijndorp, tonen hun solidariteit met hun vrouwelijke collega door uiterst lovende gedichten te schrijven waarin ze alle mogelijke laster en hekeling afweren. Tussen de vele kluchten waarin verwikkelingen rond een huwelijk centraal staan, neemt De driftige minnaars, of arglistige juffrouw een bijzondere positie in. Het is de enige originele klucht in dit genre die door een vrouw geschreven is. Bovendien doorbreekt deze vrouw de conventies van dergelijke ‘huwelijkskluchten’, door alle minnaars te bespotten en het stuk een onbeslist einde te geven. Er is niet één geschikte kandidaat en de gebruikelijke verloving aan het slot blijft uit. De nadrukkelijke afweer van laster in het voorwerk, samen met het stuk waarin een eigengereide, vrijgevochten Adriana haar aanbidders met argumenten tegen het huwelijk van zich af houdt, doen vermoeden dat Adriana van Rijndorp zelf wellicht door haar gedrag of houding tegenover mannen aan kritiek onderhevig was. Het stuk zou dan een openbare verdediging tegen de publieke opinie kunnen zijn. Deze publieke opinie komt tot uiting in de eerder genoemde spotschriften op Adriana van Rijndorp, een toneelstuk uit ca. 1724 De arglistige juffer bedrogen en een ‘column’ van Jacob Campo Weyerman. In deze teksten wordt Adriana van Rijndorp geschetst als een vrouw met een zeer dubieuze levenswandel, die er verschillende minnaars tegelijkertijd op nahield en met enkelen daarvan een vluchtpoging heeft gedaan. In een lofdicht bij het genoemde toneelstuk wordt ze bijvoorbeeld een Sappho genoemd die door haar minnaar Phaon in de steek wordt gelaten - een voorbeeld van een negatief gebruik van de aanduiding Sappho voor een schrijfster. Ook haar vertrek naar Duitsland zou een (mislukte) amoureuze escapade zijn. De toneelspeelster zou de lichtzinnige rol die ze op het toneel speelde, verwisseld hebben voor lichtzinnig gedrag in de wereld, waarbij de ervaring in het lonken, behagen en bedriegen haar goed van pas zou komen. Haar avonturen lopen slecht af: in het aan haar gewijde toneelstuk wordt ze tijdens de vlucht door de schout achterhaald, en bij Weyerman komt ze berooid terug uit Duitsland, in de hoop bij haar zus Isabella onderdak te vinden. Overigens bestaat er ook een toneelstuk waarin deze zuster Isabella van Rijndorp centraal staat, en waarin beschreven wordt hoe Adriana na haar terugkeer door deze zus aan haar lot wordt overgelaten en sterft. De gegevens over haar leven die op deze manier bekend worden, zijn verre van betrouwbaar en volledig. Hoe dan ook, Adriana van Rijndorp kan op grond van haar eigen werk beschouwd worden als een toneelspeelster die één maal de pen ter hand genomen heeft om, binnen het keurslijf van een populair genre, haar eigen(zinnige) gedachten over mannen en het huwelijk kenbaar te maken, waarbij het oordeel van de buitenwereld haar koud liet. | |
[pagina 538]
| |
De driftige minnaars (fragment)De heldin van het kluchtspel heeft vijf pretendenten, die haar om de beurt lastig komen vallen. Zij wil echter absoluut niet trouwen, tot groot verdriet van haar moeder en haar oom. Adriana geeft allerlei argumenten tegen het huwelijk. Met de hulp van een knecht en een meid (Anna), en met haar eigen scherpe spot, houdt ze zich de mannen van het lijf. Het stuk eindigt met de belofte van Adriana, dat ze één aanzoek in overweging zal nemen, maar volgens de meid zal Adriana toch nooit trouwen. Het onderstaande fragment geeft de reactie van Anna op Windbreker. Het thema van de vrijheid die in het huwelijk verloren gaat, staat hierin centraal. | |
De driftige minnaars, of arglistige juffrouwAdriana, Anna en Windbreker:
Adriana: Anna, ik zeg zwijg aanstonds stil.
Mijnheer, maar wat was toch uw wil?
Windbreker: 'k Verzoek niet anders nu, Madame,
Als dat ge ons voegt door trouw te same.
5[regelnummer]
Anna: Nou, dat is maar een kleinigheid.
Adriana: Mijn heer, heb ik u niet gezeid,
Dat ik u nooit mijn woord zou geven,
Voordat gij na mijn zin gingt leven:
Integendeel wordt gij zo wild,
10[regelnummer]
Dies is uw tijd vergeefs gespild.
Windbreker: Neem doch niet kwalijk, dat 'k moet vragen,
Wat 't meest in mij u kan mishagen?
Adriana: Omdat gij zo jaloers steeds zijt
Dat is mij wel de meeste spijt.
15[regelnummer]
Windbreker: Ik zweer, ik zal me in alles dragen
Zoals 't mijn engel zal behagen.
Adriana: Dat is nu wel gezeid, heer Wind,
Maar was ik eens getrouwd, een kind
Zou meerder vrijheid mogen nemen
20[regelnummer]
Als ik: daarom staak doch dit temen,
En wilt niet langer blijven staan,
Want ik meen zo na bed te gaan [...]
De drift der minnaars is zo groot,
Dat ik tot nog toe niets besloot.
25[regelnummer]
Ik wil mijn vrijheid liever houwen,
Als zijn in slavernij door 't trouwen.
Ook zie ik er geen naar mijn zin,
En lach gestadig met de min.
Windbreker: Ja, wilt met elk de gek vrij scheren,
30[regelnummer]
Indien gij maar volgt mijn begeren,
En kiest mij tot uw echtgenoot.
'k Zal u getrouw zijn totter dood,
En elk gestaag doen van u vluchten,
Zo gij verdrijft mijn ongenuchten.
| |
[pagina 539]
| |
35[regelnummer]
Adriana: Woudt gij elk een van mij doen vliên.
O! dat moet zeker niet geschiên;
Mijn hart en ziel komt staag te wensen,
Naar ommegang met alle mensen,
En het is billijk dat een man
40[regelnummer]
Wil, 'tgeen zijn vrouw behagen kan.
Windbreker: Ja, maar dat zwieren van de heren
Komt aan een man vaak iets vereren:
En kordensGa naar voetnoot43, alderliefste kind,
Die worden van mij niet bemind.
45[regelnummer]
Adriana: Ja, wou men op de mans eens letten,
Hoeveel dat zij er ons op zetten.
Windbreker: Van vrouwen ziet men dat zo niet,
Maar mannen strekt het tot verdriet.
Adriana: Wij zullen dat niet effen praten,
50[regelnummer]
Des laat ons deze reden laten.
Mijnheer, ik heb uw beê voldaan,
Ik moet nu spoedig binnen gaan.
Bron |