Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 523]
| |
Vrome lessen in poëtica
| |
[pagina 524]
| |
96 Titelpagina, in rood en zwart gedrukt, van de postume uitgave van Sara Maria van Zons Stichtelyke gedichten (1756)
Van Zon kijkt niet alleen kritisch naar het werk van anderen, maar ook naar dat van haarzelf. Want poëzie die in dienstbaarheid aan God geschreven wordt, moet aan hoge eisen voldoen. Alle geestelijke poëzie kan volgens deze maatstaf beoordeeld worden: aan dat besef ontleent Van Zon het recht om anderen zowel als zichzelf aan te sporen en te verbeteren. Dat haar eigen gedichten tijdens haar leven niet in druk verschenen zijn, is misschien wel de uiterste consequentie van haar zelfkritiek geweest. | |
1. ZielsopwekkingIn dit fragment uit Van Zons gelegenheidsgedicht voor Willem Friso schrijft de dichteres over eigen dichtkunst. | |
Zielsopwekking, ter gelegenheid der verkiezinge van zyne vorstelyke Hoogheid Willem Karel Hendrik Friso [...]
Terwijl der dichtren rei 't geschal alom doet horen;
Moest deze stof, zo schoon! mijn ijver niet bekoren,
En heffen mijne ziel, van de aarde, hemelwaart?
O ja! Maar ach! ik voel mij stuiten in mijn vaart;
5[regelnummer]
Hoezeer mijn geest zich noopt, om Gode lof te geven,
Wijl 't zwakke lichaam kwijnt, en leidt een stervend leven;
Die thans niet waardig spreekt houdt zich met wijsheid stil.
| |
[pagina 525]
| |
Ik volg, in needrigheid, eerbiedig 's Hemels wil:
Want, schoon der vrienden schaar mij persen mag tot zingen,
10[regelnummer]
Een opgehelderd brein is niemand aan te dwingen,
Nog treedt mijn poëzij niet luisterrijk in 't licht;
Mijn ziel vindt echter zich verbonden aan den plicht
Om dezen weg van God, en wisseling der zaken,
Daar heel Europa op ziet, zich ook ten nut te maken.
15[regelnummer]
Dies dicht ik voor mij zelve, en doele op gunst noch eer;
En, slaagt mijn poging niet, ik leg den veder neer.
O God! wil door Uw Geest mijn scheemrend oog bestralen!
Verlevendig mijn hart om thans eens af te malenGa naar voetnoot18
Tot welke werkzaamheid een ziel die 't hoogste goed
20[regelnummer]
Verlangt, dit tijdsgewricht, zo zeldzaam, dienen moet.
| |
2. De geestelijke dichtkunstUit dit leerdicht in drie delen zijn de meest treffende passages overgenomen. Van Zon heeft, zeker in het eerste deel, veel aan Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste (1650) ontleend: de nadruk op het benodigde talent en oefening, en de aandacht voor het taalgebruik en voor de kritische blik die een dichter altijd over zijn eigen werk moet laten gaan. Op twee punten slaat Van Zon een eigen weg in. Ze stelt ook aan de inborst van de poëet hoge eisen: men kan pas goede geestelijke poezie maken als men zelf godvruchtig en vroom is. En de bijbel is voor christendichters het enige voorbeeld, de klassieken dienen zij niet te imiteren. | |
a. [Eerste deel]Het eerste deel gaat over de eisen die een christendichter aan zichzelf en zijn werk moet stellen. Van Zon betoogt dat men behalve godsvrucht beslist ook talent en oefening nodig heeft. | |
De geestelijke dichtkunst [Eerste deel]
De Godsvrucht dient vooral dan in uw hart te wonen,
Zal zij haar zuivren glans in uw gedicht vertonen,
En u den eernaam van een christelijk poëet
Verwerven, dien geen kunst in 't sterflijk brein gesmeed
5[regelnummer]
U immer waardig maakt. Dus kan in zulk een schrijver
Een vroom gemoed volstaan, met een ontvonkten ijver?
Dat meen ik niet: o neen! Sta nog een weinig stil,
Eer gij de pen opvat. Men zegt wel dat de wil
In enig groots bestaan genoeg is:Ga naar voetnoot8-9 maar men rekke
10[regelnummer]
Die spreuk, opdat men zijn vermetelheid bedekke,
Niet verder dan het voegt. Elk christen is verplicht
Door zijn belijdenis, naar mate van het licht
Hem toegedeeld, in al zijn woorden en bedrijven
Op 's naasten stichting ook te doelen; maar te schrijven
15[regelnummer]
In verzen is een last aan niemand opgelegd;
't Vereist natuur met kunst en Godsvrucht saamgehecht.
| |
[pagina 526]
| |
Valt u natuur niet mede, uw arbeid is verloren:
Men maakt een redenaar, een dichter wordt geboren.
Verheven poëzij, die op hare afkomst roemt,
20[regelnummer]
Van de Ouden reeds, met recht, een hemelgaaf genoemd,
Wordt noch door tijd, noch vlijt, noch onderwijs verkregen:
Schoon allen die ten top der dichtkunde immer stegen,
Tijd, vlijt en onderwijs behoefden, eer hun naam
Door 't wijde wereldrond gevoerd wierd door de faam.
25[regelnummer]
't Verstand, hoe levendig, hoe vruchtbaar, hoe verheven,
Zo 't in de regelen der kunste is onbedreven,
En zijn gedachten niet naar zeekre wetten leidt
Staat bloot, elk ogenblik, voor alle uitsporigheid.
Oplettende oefening, gelijk ze in alle zaken
30[regelnummer]
Vereist wordt, kan dan ook den dichtstijl beter maken;
Wen zij de wetten volgt door 't redenlicht gesmeed,
En menige eeuw getoetst en goedgekeurd; maar weet
Dat alles wat de kunst den leerling bij kan dragen
In geenGa naar voetnoot34 dan die natuur te baat heeft, ooit zal slagen.
35[regelnummer]
Heeft u de hemel met de gaaf der poëzij,
Aan weinige uitgedeeld, beschonken? Denk dat gij
Verplicht zijt, tot zijne eer, haar weder aan te leggen;
En schaam u niet een werk (wat de onkunde ook mag zeggen,
Die 'tgeen ze niet vermag bespot) ter hand te slaanGa naar voetnoot39,
40[regelnummer]
Waarin Gods Geest zo vaak u zelf is voorgegaan.
Hierna volgt een gedeelte waarin Van Zon stijleisen behandelt. De christendichter mag zich niet verliezen in allerlei zogenaamd geleerde uitwassen, maar moet ‘deftig’ (sober, helder en zuiver - deze term werd al in de zeventiende eeuw vaak door christendichters gebruikt -) schrijven. De boeken door Gods Geest en tolken ons beschreven
Vertonen enen stijl die min of meer verheven
Maar altijd deftig is. Een oog, van God verlicht,
Ontdekt hier enen glans waarvoor al 't aardse zwicht.
5[regelnummer]
Dit woord wordt bij een vuur en hamer vergeleken,
En kan een hart zo hard als steen en steenrots breken;
Doorlees dan dag en nacht die schriften, zo volmaakt;
Bid dat het Godlijk licht, dat op die blaadren blaakt,
Met ware wetenschap uw duister brein versiere,
10[regelnummer]
Uw ziel ten hemel leide, uw hart en pen bestiere.
| |
[pagina 527]
| |
Als de dichter de juiste eigenschappen en talenten bezit en getrouw de juiste stijl hanteert, kan hij zijn werk aan een criticus laten zien, die hem van advies kan dienen over met name de theologische kant van de zaak. Zoek enen vriend, niet slechts in letterkunst bedreven;
Maar vaardig en bekwaam in zaken meer verheven
U te onderrichten; die, wanneer uw geestlijk dicht
Iet af mocht wijken van een nauw beperkten plicht,
5[regelnummer]
U aanstonds dat gebrek met oordeel kan vertonen;
En wil nooit, overtuigd, uw wanbegrip verschonen.
Volg zijnen wijzen raad; maar wien dat ge ook voldoet,
Tracht zelf voldaan te zijn, voor God, in uw gemoed.
| |
b. [Tweede deel]Hier behandelt Van Zon verschillende geestelijke genres en hun voorschriften Bij ieder soort gedicht (de herderszang, het treurgedicht, het lier-, klink- en puntdicht) hoort een aparte stijl. Moonen heeft de juiste eenvoudige toon in zijn lyrische herderszangen niet weten te vinden. Soms lijkt het eerder om een epos te gaan. Ter illustratie van het feit dat in zijn gedichten stijlbreuken te vinden zijn, haalt Van Zon fragmenten uit Moonens ‘Heilige Herderszangen’ (over de geboorte van Jezus) en een gelegenheidsgedicht aan. | |
De geestelijke dichtkunst [Tweede deel]
Men wete 't Moonen dank, die ons tot GoëlsGa naar voetnoot1 lof,
Op zijne Duitse fluit, een geestelijke stof
Deed horen: doch hoezeer we zijne keuze ook prijzen,
Dat hij den toon niet trof is mooglijk aan te wijzen.
5[regelnummer]
Wat mens, in poëzij bezittende enig licht,
Kan twijflen of hij hore een lier- of heldendicht,
Als ik dus spreke, en zwijg dat mijne geiten grazen:
‘Een ondier op wiens naam de heuvels straks verbazen,
De wouden sidderen en loeien, de Jordaan,
10[regelnummer]
De landstroom rugwaart deinst en naar zijn oorsprong aan.’Ga naar voetnoot10
Geen voeglijkheid, die trouw den dichter bij moet blijven
Liet ooit een herdersknaap den oorlog dus beschrijven.
't Verstand door gene kunst geleid noch aangekweekt,
Is gans eenvoudig in zijn denkinge; al ontbreekt
15[regelnummer]
Hem geen natuurlijk licht van 't oordeel; dies ze ook dolen
Die herders kouten doen als of ze in hogescholen
Het netelig verschil der Godgeleerdheid lang
Doorkropen hadden. Maar laat mede uw veldgezang
Vermijdende ene klip, niet op ene andre stuiten,
20[regelnummer]
Met zich te ruw, te boers en onbehaaglijk te uiten.
Wien walgt het niet wanneer de dichter, straks gemeld,
Na hij een hogen toon deed schaatren over 't veld,
| |
[pagina 528]
| |
En zong de heileeuw met Emanuël geboren,
Die de oorlogspoorte sloot, zich lager dus laat horen:
25[regelnummer]
‘De Herder merkt zijn schaap, de landvrouw 't botervat,
Gods erfzoon Eerland, zijn lijfeigendom en schat.’Ga naar voetnoot26
Dit luidt verachtlijk: zoekt dan beter te beseffen
Hoe veel men klimme of dale, en 't rechte spoor te treffen.
| |
c. [Derde deel]Dit is een pleidooi voor een stofkeuze uit de bijbelse in plaats van heidense, mythologische verhalen. In dit gedeelte herhaalt Van Zon zich in talrijke variaties om de boodschap over te brengen dat een dichter niet naar leugens hoeft verwijzen, omdat de enige bijbelse waarheid zo duidelijk en bruikbaar is. Waarom zou men de Metamorfosen van Ovidius/Naso verkiezen boven het door Mozes geschreven bijbelboek Genesis? Waarom het verhaal van Philemon en Baucis (een oud echtpaar dat de goden onthaalde en daarna uit een zondvloed gered werd) vertellen, als er ook het bijbelverhaal van Abraham is waarin hij drie engelen ontving die hem en zijn neef Lot toen later bij de ondergang van Sodom redden? | |
De geestelijke dichtkunst [Derde deel]
Elk weet hoe 't heidendom, door overlevering,
Of kundschap vanGa naar voetnoot2 Gods woord, watGa naar voetnoot2 wetenschap ontving,
Gelijk een schemerlicht, der meest voorname zaken;
ZoGa naar voetnoot4 die de schepping, en 't geluk des mensen raken
5[regelnummer]
In 's aardrijks lente; als ook den wijden wereldvloed;
En 't stout bestaan van hun wier trotse en ijdle moed,
Met saamgevoegde macht, ten hemel wilde stijgen;
En meer, voor mijn gedicht te veel om plaats te krijgen.
Hier heeft de leugengeest verdichtsels aangehecht,
10[regelnummer]
Waaronder 't waar verhaal bijna bedolven legt.
Wat dwaasheid nu, daar elk de zuivre bron mag naderen,
Te drinken uit beroerde en gans vergiftige aderen!
Deze ondaad pleegt de pen die Mozes' trouw verhaal,
Of eer Gods eigen, wraakt voor Naso's leugentaal:
15[regelnummer]
Wie 't meer behaaglijk schijnt te melden hoe voorhenen
De goden, in gedaante als mensen, zijn verschenen
Aan de oude Baucis en Filemon hoog bejaard,
Die hen vergastten; hoe 't naburig volk, ontaard
Van zeden, geen gebod noch hemelgoden eerde;
20[regelnummer]
Waarom hun wraak 't gewest in een moeras verkeerde,
De vromen sparende in dien derelijken stand;
DanGa naar voetnoot22 't gene aan Abraham ontmoet is, en den brand
Van 't heilloos Sodom, dat, terwijl 't Gods lankmoed hoonde,
Wierd omgekeerd in toorn, die 't huis van Lot verschoonde.
| |
[pagina 529]
| |
Overigens wil Van Zon niet beweren dat men helemaal niet van de klassieke wijsheid gebruik kan maken. Integendeel, zoals de apostel Paulus (de ‘kruisgezant’) in zijn brieven wel eens klassieke auteurs aanhaalde, zo mogen ook lateren dat doen. Wel dient men ervoor te zorgen dat de waarheid van het christendom niet weersproken wordt. Maar niemand moest ook hier mijn mening avrechts vatten;
Als wilde ik, woest van aard, geleerdheids letterschatten
Verachten: neen, elk mag een spreuk, of gulden les,
Gelijk de kruisgezant, uit Epimenides,
5[regelnummer]
Menander en Araat, of andre schrijvers trekken,
En wat, schoon ongewijd, zijn werk tot roem kan strekken.
De GodshutGa naar voetnoot7 pronkte eertijds ook met Egyptes goud,
En Salomons gestichtGa naar voetnoot8 met Tyrus' cederhout.
Och die des Heren lof eerbiedig wil verbreiden
10[regelnummer]
Toetst alles aan zijn woord, en laat zich niet verleiden
Tot iets dat met den zin des Geests onvoeglijk is:
Zijn poëzij vermengt geen licht en duisternis.
Wat reeks van schrijveren stond mijne pen te melden
Zo ze alle noemen moest, die werken samen stelden
15[regelnummer]
Op een wanschapene en gedrochtelijke wijs!
Bron |
|