Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 413]
| |
Centrum van vriendinnenkring
| |
[pagina 414]
| |
Dat laat merkwaardige ambiguïteiten zien. Het is in deze tijd heel bijzonder dat een dichteres op eigen initiatief een eigen bundel laat verschijnen en die met eigen voorwoorden inleidt, maar raadselachtig is het dan weer dat het boek zo buitengewoon slordig is uitgegeven. Brongersma zelf noemt de vele zetfouten al en geeft achterin een fikse lijst errata. Maar ook als die aangegeven fouten zijn verbeterd, blijven er nog talloze over. Heeft ze niet geweten dat een auteur er verstandig aan doet proeven te lezen en heeft niemand haar geadviseerd? Een ander voorbeeld: enerzijds lijkt Brongersma zeer geschoold in de klassieke oudheid. Haar gedichten wemelen van de mythologische namen en verhalen, en ze beperkt zich zeker niet tot het allerbekendste. Anderzijds zijn die namen ook vaak weer verhaspeld in de tekst terechtgekomen. Haar gedichten hebben soms iets ambitieus: ze hanteert allerlei dicht- en strofevormen, zoals het sonnet en het rondeel; maar anderzijds is haar syntaxis bepaald zwak. Uit haar vertalingen van Ronsard en andere Franse auteurs, blijkt enige belezenheid in het Frans. Alles bijeen ziet het ernaar uit dat ze haar kennis niet door gedisciplineerd onderwijs heeft vergaard maar als enthousiaste autodidact. Naast de Bron-swaan bestaat nog een andere publicatie van Brongersma. Het betreft een gedicht op de brand in de venen van Sappemeer, Wildervank, Echterveen en Pekel-A op 12 mei 1687 en het is opgenomen in: Kort en bondige Beschrijvinge van de Schrickelijkck water-vloedt den 13. Novemb. 1686 over de provincie van Stadt en Lande ontstaan [...]. Onduidelijk blijft het of ze nog een tweede bundel, die Hemelsche Orgeltoonen zou moeten heten, schreef. Een gedicht van Smids (1694) heeft dit vermoeden in het leven geroepen, maar er is geen exemplaar van bekend. Het waarschijnlijkste is dat ze een voornemen om haar stichtelijke poëzie te bundelen, niet ten uitvoer heeft kunnen leggen. De Bron-swaan is zeer gevarieerd en opgedeeld in verschillende afdelingen, waaronder, ‘De geestelijke stoffen’, ‘afbeeldingen’ en ‘bruiloftsgezangen’. De grootste afdeling vormt die van de ‘Lofgedichten van de vrouwen en de mannen.’ Brongersma richt zich hierin voornamelijk tot vrouwen in haar nabije omgeving en ze prijst hun talrijke huiselijke hobby's, zoals borduren, het ‘kanten naaien van doek’ en ‘het boetseren in was’. Een enkele vrouw moedigt ze aan in de ontwikkeling van haar dichttalent. Lof wordt ook toegezwaaid aan de zogenaamde ‘femmes fortes’. Zo passeren onder anderen de revue Zenobia en Hippo uit de klassieke oudheid evenals ‘de Lyonse amazone’ en ‘de dappere juffer E.J.’ uit haar eigen tijd. Een afdeling vol prijzenswaardige vrouwen dus, wat in schril contrast staat met de poëticale uitspraken van Brongersma over zichzelf als dichteres. Vooral wanneer ze zich tot mannen richt, benadrukt ze dat ze slechts ‘dorre en schorre klanken’ zingt en dat ‘haar zwaantje zich door schaamte in het liesbos verholen hield’. Maar dat zij er ook trots op is dat ‘haar zwaantje’ gepubliceerd wordt, blijkt uit de vele woordspelingen met de titel van de bundel. Het voortdurend gebruik van verkleinwoorden daarbij, wijst evenwel op een immer gepaste bescheidenheid. De bundel bevat daarnaast nog vier landelijke samenspraken in het Fries, enkele gedichten in het Frans en zeer veel pastoraal-erotisch getinte poëzie, met welke traditie ze goed bekend geweest moet zijn. De adressaten van deze gedichten zijn vaak vrouwen. Vooral in de gedichten voor E(lisabeth) J(oly) komen sterke emoties naar voren. Het is buitengewoon jammer dat er juist van de persoon Titia Brongersma zo weinig te achterhalen is. We weten niet hoe oud ze was toen ze haar vriendschapsgedichten schreef, we weten haar sociale positie niet in de kringen waarin ze verkeerde. Was ze de leidster van een cultureel-geïnteresseerde groep, of was ze bijvoorbeeld gouvernante bij een van de in haar boek voorkomende families, of was ze een broodschrijfster die voor haar clientèle op verzoek allerlei soorten gedichten schreef, van gelegenheidspoëzie op bruiloften en verjaardagen af tot liefdesgedichten voor jonge aanbidders? Zolang we niet meer weten is de interpretatie van deze poëtisch niet zeer hoogstaande, maar literair-historisch buitengewoon interessante bundel erg moeilijk. | |
[pagina 415]
| |
1. Op een bonte gekruiste spinDit gedicht over een spin voor het venster van de dichteres is gebaseerd op de mythe van Arachne en Minerva. Arachne was een Lydisch meisje dat na het winnen van een weefwedstrijd met Minerva door deze in een spin werd veranderd. | |
Op een bonte gekruiste spin, die enige weken voor mijn vensterglas in haar net haar had verhouden, doch door een koude noordenwind verjaagd, en haar uitgespanGa naar voetnoot* gebroken
Arachne is verhuisd en haar tapeet gebroken
Door BoreasGa naar voetnoot2 helaas! nu is mijn spintje voort,
Had ik de macht, zij waar' daarover al gewroken,
Maar vrees dat 't arme dier in 't woeden is vermoord.
5[regelnummer]
Ei, Noordse beer, wat deed die kruisling u voor schade,
Zij ving maar vliegjes in haar nietig uitgespan,
Waarmee zij soberlijk haar holle buik verzaadde,
Minerv' hoeft haar nu niet te leggen in de ban,
En had om 't prijslot met haar niet te horen weven,
10[regelnummer]
Wijl z' Pallas door de vlucht vanzelf de eer komt geven.Ga naar voetnoot10
| |
2. De woedende leeuwinVoorbeelden van vrouwelijke beroemdheden zijn te vinden in lofboeken op de vrouw, zoals Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts van Van Beverwijck (1639), ‘Het lof der vrouwen’ van Johanna Hoobius (1643)o en de Gallerye der vrouwen van Ludolf Smids (1685). Wellicht heeft Brongersma zich voor dit type lofdichten laten inspireren door dit laatste werk, waar ze zelf een lofdicht voor schreef. In het volgende gedicht prijst ze de moed van een eigentijdse heldin die het niet op zich liet zitten dat ze schandelijk verlaten werd. | |
De woedende leeuwin of de Lyonse amazone, die haar had verloofd aan een edelman tot Lyons: die haar verachtelijk verliet, waarover gehoond, heeft hem (in mans gewaad zijnde!) aangeranst, zoals zij uit de comedie kwam, en doorsteken, zodat hij dood bleef liggen; voorgevallen tot Lyons in de maand januari 1685Ik noem haar Lione. Weg Dido, weg LucretiaGa naar voetnoot1
Weg heidens rot, met al uw spoken,
Liones offer is aan 't roken
Zij stapt de Franse JudithGa naar voetnoot4 na:
5[regelnummer]
En wint (zo d' eer daar is gelegen)
De lauwerkroon, door vuist, en degen.
‘Verrader’, roept ze als verwoed,
‘Gij die vermaak neemt in de spelen
Van vreemdigheên op treurtonelen?
10[regelnummer]
Koom nader, met een frisse moed.
Ik zal u leren maagden schennen,
| |
[pagina 416]
| |
En mij niet meer te willen kennen’.
MidsGa naar voetnoot13 rijgt ze dwars den schenner door
Die zij de laatste snik ziet geven
15[regelnummer]
Wijl hij beroofd is van het leven.
Daar zeit ze nog: ‘Dat hebt ge voor
De trouw, zo trouwloos mij ontzworen
Ga rover daal in Pluto's korenGa naar voetnoot18’.
Daar vlucht den dapp'ren Amazoon
20[regelnummer]
En poogt zo 't onheil te ontwringen
Terwijl haar 't halsrechtGa naar voetnoot21 aan koomt dringen,
Doch dit is recht bedriegers loon:
Geen leeuw laat zich van wolven terten
Een vrouw trotseert vaak mannen-herten.
| |
3. Op de afbeeldinge van EliseenDit is een van de vele liefdesliedjes, waarin de naam Elise [Elisabeth Joly] voorkomt. Ze speelt een belangrijke rol in het boek en haar portret wordt vaker genoemd in de bundel, bijvoorbeeld op p. 44: ‘Op het vereerd trosje gele aurikelen [primula auricula, rotstuinplant] in de late herfst, die ik geplaatst heb boven de afbeeldinge van Elisa hangende in mijn schrijfkamertje.’ In dit gedicht is de spreker overigens een man, Cleonte. Blijkbaar was het in de petrarkistische traditie moeilijk om als vrouw een vererend liefdesgedicht voor een vrouw te schrijven. Als Cleonte naar de afbeelding kijkt, lijkt het alsof die tot leven komt, en zo ontstaat een petrarkistisch vrouwenportret. | |
Op 't gezicht vanGa naar voetnoot* de afbeeldinge van Eliseen, Cleonte aan EliseenToon: Air Als ik mijn blikken opwaarts sla
Om u gestalt' te meten,
Zo dunkt mij dat ik verder ga,
En al uw doen kan weten,
5[regelnummer]
Want, Eliseen, ik zie uw hals,
'k Zie oog, en lipjes roerenGa naar voetnoot6
Zo 't schijnt, en 't hooft bevederd als
Een MarsGa naar voetnoot8 die krijg wil voeren.
Neen, neen gij zijt als een Diaan,
10[regelnummer]
Wanneer ze moe van't jagen
Wil naar 't gebergt van Latmus gaan
Om daar naar haar behagen
Endymion te zoeken, waar
Haar hert leit in geklonkenGa naar voetnoot14,
15[regelnummer]
Of als een Amazoon die haar
Ten strijde op doet pronken.
| |
[pagina 417]
| |
Zo schoon zijt gij ha! Eliseen
In mijn verliefde ogen,
Ik wissel voor u geen HeleenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Hoe krachtig van vermogen,
Neen, neen gij zijt mijn herten lust,
De schuimgodesGa naar voetnoot22 moet wijken,
Uw schets stelt het gedacht in rust,
Gij zult de prijskroon strijkenGa naar voetnoot24.
Bron |
|