Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 370]
| |
Een bijbels blij-eindend spel
| |
[pagina 371]
| |
De uitgave van het boek doet vermoeden dat ze enigszins gefortuneerd was. Het bijbelspel is namelijk geïllustreerd met een twaalftal ronde, dubbelbladige gravures die het leven van Tobias uitbeelden. Ze zijn in een omliggende cirkel voorzien van Latijnse en Nederlandse teksten. De eerste is gesigneerd door C.J. (Claes Jansz.) Visscher. Omdat het nauwelijks aan te nemen is dat de uitgever zelf de kosten hiervoor heeft willen dragen, zal het initiatief voor de royale verluchting bij de schrijfster of haar familie gelegen hebben. Het boek is vrijwel geheel in de vergetelheid geraakt. Het is ook zeer zeldzaam: alleen de universiteitsbibliotheken van Amsterdam en Leiden bezitten een exemplaar. Ook dit zou de veronderstelling wettigen dat het om een publicatie voor de familiekring gaat. Hoe dit ook zij, Elizabet Hartloop is met dit drama de eerste vrouw in de Nederlanden die een origineel bijbels toneelstuk heeft geschreven. Ze zal het naar alle waarschijnlijkheid niet voor uitvoering hebben bedoeld, maar voor lezing, waarbij het accent zal hebben gelegen op de christelijk-didactische bedoeling ervan. Het stuk heeft een episch karakter. Het volgt het bijbelverhaal op de voet en kent geen enkele dramatische spanning. Allerlei pakkende, op zichzelf goed uitbeeldbare scènes worden niet getoond, maar verteld. Het stuk (ruim 2000 verzen) is geschreven in paarsgewijs rijmende alexandrijnen (die overigens van weinig verstechniek blijk geven) en is ingedeeld in vijf ‘delen’ die op hun beurt weer in ‘uitkomsten’ zijn onderverdeeld. Reien ontbreken. De suggestie van Ruarus dat het stuk iets Vondel-achtigs zou hebben, kan uitsluitend betrekking hebben op de bijbelstof. Het thema is dat van het godsvertrouwen. De rechtvaardigen ontkomen niet altijd aan aards lijden - dat is ook nooit geheel onverdiend - en men kan God niet om rekenschap vragen, maar eens zal Hij uitkomst geven. | |
Tobias (fragment)De bron van het toneelstuk is het apocriefe bijbelboek Tobias waarin een sprookjesachtig verhaal wordt verteld. De oude Tobias is tijdens de joodse ballingschap ondanks allerlei tegenspoed de God van Israël steeds trouw gebleven. Desondanks is hij nu arm en blind. Hij geeft zijn zoon, de jonge Tobias, opdracht om geld, dat bij een vriend ter bewaring was gegeven, op te halen. Hij moet zich een reisgenoot zoeken. Tobias vindt iemand, een zekere Azarias, die echter in feite de engel Rafaël is. Ze gaan op weg. Onderweg vangt Tobias een vis; het hart van het dier helpt boze geesten bestrijden, de lever is een geneesmiddel tegen blindheid. In het bijbelboek wordt vervolgens het gruwelijke lot van Sara verteld, een verre nicht, die op Tobias' reisroute woont. Zeven maal is ze getrouwd en zeven maal heeft een boze geest haar echtgenoot uit jaloezie in de bruidsnacht vermoord. Wanneer Tobias en Sara elkaar zien, vatten ze liefde voor elkaar op en ze krijgen toestemming te trouwen. Dank zij de hulp van de engel en het hart van de vis wordt de boze geest in de huwelijksnacht verslagen. Veertien dagen later keren Tobias en Sara huiswaarts. Met behulp van de vissenlever wordt de oude Tobias van zijn blindheid verlost. Rafaël vaart ten hemel. Het fragment is een stukje eigen vinding van Hartloop. Sara (‘Zara’) zit in eenzaamheid te peinzen als haar twee dienstmeisjes Judith en Hester haar komen bespotten om haar ongelukkige huwelijksnachten. | |
Tobias (tweede deel, eerste uitkomst)
Zar. Maar hoe! wat 's dit? Wel Hester, wat beduidt
Dit tomeloos gebaar, mijn eenzaam hier te steuren?
Hest. Dat meisjes vrolijk zijn mag dat niet eens gebeuren?
Mejuffer is alleen, maar wij zijn met ons tween;
5[regelnummer]
Gij droevig en wij blij, dies beter twee als een.
| |
[pagina 372]
| |
Zar. Dat 's fraai geredeneerd, gerekend buiten orden,
Geraaskald, 't komt te pas of niet, wat zal dit worden
Nog, denk ik. Jud. Niemendal, als laten u alleen
Zar. Wat wulpsheid is nu dit, 't is lang genoeg, gaat heen,
10[regelnummer]
En pleegt met uws gelijk zodaange dertelheden;
'k Wil nooit op zulk fatsoen gesteurd zijn in de vreden
Die 'k vind in d'eenzaamheid. Hest. 't Is zeker groot verdriet,
Te wonen in een huis daar men nooit blijdschap ziet.
't Is sterven wijl men leeft. Zar. Hoe is 't nu, is 't vergeten
15[regelnummer]
Uw plicht, en wie gij zijt, of moet het Moeder weten
Hoe fraai haar dienstboôn zijn? 't Is wel, ik zal 't haar aan
Gaan dienen, 'k meen dit doen zal u al dure staan.
Jud. Al wat wij samen doen, mag EdunaGa naar voetnoot18 wel horen,
Wij zijn geen hoer noch dief, al zijn wij niet geboren
20[regelnummer]
Zo rijk in goed als gij, onz' eer geldt evenveel;
Wat baat uw schat, ik wou niet wisselen met mijn deel.
'k Ben liever arm vernoegd, als treurig met uw schatten;
Men zal op ons bruidsbed geen bruigoms bloed zien spatten
Zar. Wat hoor ik, Hemel, ach! Hest. Waar' dit mij ook geschied
25[regelnummer]
'k Had hem zo lang bewaard dat hij een naam naliet.
Van zeven bruidegoms nog zuiver maagd te blijven,
't Gaat boven mijn verstand, gij zult nooit man verkrijgen.
Dat profeteer ik u, geen kind zal ooit uw schoot
Omhelzen, tot natuur u offert aan de dood.
30[regelnummer]
Zar. O God, wat razernij, hoe kan ik dit gedogen!
Vervloekte gaat voort weg uit 't schijnsel van mijn ogen.
Ik wil u niet meer zien, vertrek dat men nooit hoort
Waar dat gij henen gaat. Jud. Hoe is zij nu verstoord.
Hest. Zij heeft geen ongelijk, men treedt haar op de tenen;
35[regelnummer]
Kom gaan wij, deze zaak die zullen wij bewenen.
Bron |
|