Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 164]
| |
Het offer van de kledingmerkjes
| |
[Kroniek]. Hoofdstuk VIIOp 27 juni 1611 werd het klooster gevisiteerd door de bisschop van Roermond, Jacobus van den Borch. Hij hield de zusters voor dat ze geen eigen bezit mochten hebben, maar alles gemeenschappelijk moesten delen, en dat ze het kerkelijk gezag gehoorzaamheid verschuldigd waren. Dat viel aanvankelijk niet in goede aarde. Meer succes had de eigen zielzorger van het klooster, pater Willem Hesius, met een zielroerende preek. Daarop wenden de zusters zich tot de bisschop met een betuiging van gehoorzaamheid en bede om hulp. Opnieuw bezoekt hij hen, zij het minder officieel, en dan beginnen de religieuzen met serieuze pogingen om tot een werkelijke gemeenschap te worden. Het geld wordt bijeengevoegd, en ook een tweede belangrijk punt halen de hervormingsgezinde zusters binnen: ieders kleding wordt niet meer apart gehouden (met behulp van merken) maar die wordt gemeenschappelijk gewassen en daarna niet meer persoonsgebonden uitgedeeld. De anonieme zuster die de merkjes wegsneed, was mogelijk Barbara de Put zelf. | |
[Kroniek]. Hoofdstuk VIIHoe wij tot het gemeen leven kwamen.
Korts hierna kwam Zijn HoogweerdeGa naar voetnoot1 zelver binnen Venlo en onze eerweerdige pater gaf hem te kennen hoe wij al onder malkanderen leefden, begerende dat hij ons zoude visenterenGa naar voetnoot2, waarop hij antwoordde dat hij korts visitatie gehouden hadde, en daarom nu niet weder houden en mocht, maar zoude | |
[pagina 165]
| |
nochtans iegelijk in 't particulier spreken, in 't welke hij scherpelijk onderzocht of de zusters ook nog eigen beursekens hadden, en als hij verstond dat het geld nog niet bijeen en was, toen en was hij niet wel tevreden, dede ons een hertelijke vermaninge, ende vermaande ons zeer zoetelijk tot het onderhouden van de heilige armoede, van de regel en statuten, ende ook de ordinantiën die hij ons gegeven hadde, bevelende wel scherpelijk dat al het geld van de zusteren in één beurs bijeen zoude gedaan worden, hetwelk men des anderen daags ook doen most. Hij ordeneerde hoe hij het klooster gesloten woude hebben ende beval dat men het zoude laten maken. Wij en hielden geen slot, anders dan dat de gewijldeGa naar voetnoot3 zusteren niet buiten des kloosters poorte en mochten gaan. Korts hierna geviel 't dat wij wassen zouden. Toen bad Ondermoeder dat het Moeder zoude believen dat wij ons lijnwaad mochten bijeen wassen, hetwelk zij ons toeliet want zij was zeer goed van nature. Maar wij vreesden als 't openbaar zou worden, dat men 't ons dan wederom zoude verbiedenGa naar voetnoot4 - hetwelk ook zo geschiedde - en daarom worpen wij terstond alle lijnwaad onder malkanderen opdat wij 't niet wel en zouden konnen vaneenscheiden. Wij waren bevreesd, al was 't geld nu gemeen, dat de affectie nog aan enige dingen zou kleven, het een omdat het van de ouders ofte vrienden was, oft omdat men 't zelver geprocureerdGa naar voetnoot5 hadde; daar waren er enige die haar doeken bij malkanderen dedenGa naar voetnoot6, ende dit werde nog een zuster gewaar; die sneed terstond haarGa naar voetnoot7 tekens uit, opdat men ze in de wasse niet en zoude kennen, ende noodzakelijk moeten bij de anderen blijven, ende hierdoor werde 't een iegelijk bekend. Toen nam iegelijk zijn lijnwaad in zijn mande en brachte hetzelve bij Ondermoeder. Dit geschiedde in 't jaar ons Heren 1612, op het hoogtijd van SinxenGa naar voetnoot8, ende zo deden wij met de rokken, kappen ende andere klederen ook; wij sneden alle de tekens uit en maakten alle dingen zo onkennelijk als wij kosten. Hierna ontving een iegelijk uit de handen van Ondermoeder hetgene dat hem van node was. Bron |