Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 140]
| |
Een kuise neolatiniste
| |
Het streven naar een maagdelijk levenDeze lof van de ware maagdelijkheid heeft als pointe dat de goede dingen des levens, inclusief studie, geen schade hoeven te doen aan de mens: het zijn allemaal gaven Gods. En daarom, zo concludeert Othonia, is de lectuur van Griekse en Latijnse teksten ook geen gevaar voor de deugd. Ze neemt hiermee positie binnen een toentertijd gevoerd debat waarin geponeerd werd dat voor vrouwen geleerdheid en kuisheid niet samen kunnen gaan: nulla eloquens casta. Ongeveer in deze zelfde tijd nam Cats hetzelfde standpunt in als Othonia toen hij Anna Roemersdr. Visschero prees met de woorden: een maagd kan eerbaar zijn en niettemin geleerd. De titel heeft als bijbetekenis: de studie van een deugdzaam meisje. | |
[pagina 141]
| |
Het streven naar een maagdelijk leven
Wij prijzen 't deugdzaam leven van een edel meisje,
En loven wijsheid, Pallas' heilig wapentuig.
De bangen ‘eren’ Hercules, de luiaards arbeid,
En een barbaar de vader der Latijnse retoriek;
5[regelnummer]
Zo minnen velen, zich als kuise maagden voordoend,
De naam van maagdlijkheid, en wenden maagdom voor.
Laat wie een maagd is naar het lichaam, ernaar streven
Ook naar de geest een onbevlekte maagd te zijn.
Haar stuurt het lezen van de goddelijke Schriften,
10[regelnummer]
Haar steunt de liefde voor het zuivere geloof.
Het naar de maagdom leven, streven, en haar glanzen,
Bestond al voor de englenkoren, aarde, zee,
Dit naar de maagdom leven, streven zal ook blijven
Na het verdwijnen van de sterren, aarde, zee.
15[regelnummer]
Zij zij ons doel, beloning staat ons dan te wachten,
Ontvlucht het schadelijk verderf van 't zwakke vlees.
Wanneer de bloei der jeugd nog op haar allermooist staat,
Ons jonge leven kracht heeft in een zachte huid
- Omdat ons hart een woonplaats is van God waarachtig -
20[regelnummer]
Dan brengen we de tijd heel stil in kuisheid door.
Wat zou ons letten 't zondig lijf te laten sterven,
Daar toch de ziel het leven in de hemel proeft?
Adel en rijkdom en uitzonderlijke schoonheid,
En daarbij ook karakter en ontwikkeling,
25[regelnummer]
Zijn alle gaven Gods, sieraad van deugdzaam leven,
Ze staan oprechte vroomheid geenszins in de weg.
Want wat de voortgang van de deugd belemmert, is de
Zonde zelf, waardoor de geest wordt neergedrukt.
Wat zou ons letten 't zondig leven af te leggen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Omdat in Christus 't ware leven is, uw heil?
Niet toch het zogeheten uiterlijke goed
Is oorzaak van het kwaad, brengt schadelijk verderf,
Want wat op aarde, in de hemel of de zee is,
Is in Gods ogen niet iets kwaads, maar juist zeer goed.
35[regelnummer]
Daarom zal 't mij niet schaden om Latijn te kennen,
Of dat ik Griekse boeken opensla en lees,
Of schaadt aan u uw koninklijke afkomst:
Dit kunnen stimulansen zijn tot deugd.
De weg daarnaar is 't aangenaamst en meest verkieslijk,
40[regelnummer]
Wanneer een zuivere kuisheid in een vroom hart heerst.
De oprechte eerbaarheid die God ons heeft gezonden,
Zij drijfveer van ons hart, dat 's werelds liefde mijdt.
| |
[pagina 142]
| |
Studium Virginitatis
Virginis ingenuae vitam, moresque probamus,
Mystica laudamus Palladis arma sacrae.
Sed veluti Alcidem timidi, ignavique labores,
Romani eloquii Barbara turba Patrem:
5[regelnummer]
Sic bona pars hominum simulata Virginitate,
Larvatae nomen Virginitatis habent.
Corpore quae virgo est, studeat mente esse quod audit,
Et decus intactae Virginitatis amet.
Hanc divina regit coelestis lectio Verbi,
10[regelnummer]
Hanc fulcit purae Relligionis amor.
Virginitatis amor, studiumque, decusque refulsit,
Ante mare, et terras, Angelicosque choros.
Virginitatis amor, studiumque, bonumque manebit,
Post mare, post terras, sidera celsa poli.
15[regelnummer]
Haec nos alliciat, nec desunt praemia, carnis
Dum peccatricis noxia damna fugit.
Dum flos aetatis stat formosissimus almae,
Et viret in molli pulchra iuventa cute:
Nostra Dei cum sint habitacula pectora, paucos
20[regelnummer]
Fallamus vera Virginitate dies.
Quidnam quaeso vetat carnem nos morte domare?
Quando animus vita pascitur aetherea.
Nobilitas, et opes, praestans et gloria formae,
Doctrinae et morum gratia rara simul;
25[regelnummer]
Dona Dei sunt haec, vitae ornamenta probatae,
Nemo obstacla piis mentibus esse putet.
Nam quod virtutis cursum remoratur, in ipso
Est vitio, quod mens crimine pressa gerit.
Quid vetat in membris vitiorum abscondere mortem
30[regelnummer]
Dum Christus vera est vita, salusque tibi?
Non bona quae docti dicunt externa, malorum
Sunt causa, aut animo noxia damna ferunt.
Nam quaecunque tenet tellus, coelumque, fretumque,
Non mala, sed valde sunt bona visa Deo.
35[regelnummer]
Verba igitur mihi nil didicisse Latina nocebit,
Nec docte Graecos evoluisse libros.
Nec tibi de Regum Divino stemmate nasci,
Quando ad virtutem haec calcar habere queunt.
Nil praestabilius quidquam, aut optatius illa est,
40[regelnummer]
Dona pudicitiae dum pia corda ferunt.
Gratia synceri nobis donata pudoris,
Mundani ignarum pectus amoris agat.
| |
[pagina 143]
| |
Bron |
|